ECLI:NL:GHSHE:2017:119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
200.178.812_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ongedaanmaking van de verkoop van een paard op veiling en de gevolgen voor de verkoper

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante 1] en [appellant 2] tegen de Hannoveraner Verband e.V. De zaak betreft de verkoop van een paard, Duracao, op een veiling, waarbij de koper de koopovereenkomst heeft ontbonden vanwege klachten over de gezondheid van het paard. De appellanten, die de verkopers zijn, hebben in eerste aanleg verloren en zijn veroordeeld tot het terugbetalen van de koopsom en het vergoeden van schade aan de Hannoveraner Verband. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van de appellanten beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld dat de appellanten gehouden zijn aan de voorwaarden van de veiling en de commissieovereenkomst. Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen, met uitzondering van de grief van [appellant 2] met betrekking tot de proceskosten, die is toegewezen. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de proceskostenveroordeling ten gunste van [appellant 2] alsnog opgenomen. De uitspraak van het hof bevestigt de verplichtingen van de verkopers jegens de koper en de Hannoveraner Verband, en legt de kosten van het geding bij de partijen zoals hierboven beschreven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.178.812/01
arrest van 17 januari 2017
in de zaak van

1.[appellante 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [appellant 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in het principaal appel,
geïntimeerden in het voorwaardelijk incidenteel appel,
verder: [appellante 1] en [appellant 2] ,
advocaat: mr. R.H.M. Wagemans te Maastricht,
tegen:
Hannoveraner Verband e.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Duitsland),
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
verder: Hannoveraner Verband,
advocaat mr. M.L. Blackstone te Deventer,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 juli 2015 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen vonnissen van 3 april 2013, 26 november 2014 en 22 april 2015 tussen [appellante 1] en [appellant 2] als gedaagden en Hannoveraner Verband als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/174928/HA ZA 12-379)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het daaraan voorafgaande incidenteel vonnis van 30 januari 2013.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 17 juli 2015;
  • de memorie van grieven van [appellante 1] en [appellant 2] van 19 januari 2016;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel van Hannoveraner Verband van 5 april 2016;
  • de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel van [appellante 1] en [appellant 2] van 17 mei 2016.
Daarna is uitspraak bepaald op heden. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het voorwaardelijk incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven. In het principaal appel betreffen de eerste zeven grieven appellante sub 1, [appellante 1] , en de laatste grief appellant sub 2, [appellant 2] .

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het voorwaardelijk incidenteel appel
4.1
In hun memorie van grieven vermelden appellanten dat zij het hoger beroep tegen het vonnis van 3 april 2013 intrekken. Dat vonnis is in dit hoger beroep verder niet aan de orde. Tevens vermelden zij dat zij het hoger beroep tegen het incidenteel vonnis van 30 januari 2013 intrekken. Dat is niet nodig, want dat vonnis komt in de appeldagvaarding niet voor.
4.2
Na verkregen toestemming bij vonnis van 3 april 2013 heeft [appellante 1] tussentijds hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 30 januari 2013, waarbij haar beroep op de exceptie van onbevoegdheid werd verworpen. Dit hoger beroep heeft geleid tot het arrest van dit hof van 24 december 2013 met zaaknummer HD 200.127.932/01, waarbij het vonnis is bekrachtigd met veroordeling van [appellante 1] in de kosten van het hoger beroep.
4.3
In het arrest van 24 december 2013 in de rechtsoverwegingen 4.1 en 4.2 het geschil kort samengevat. Het hof neemt deze samenvatting hier over:
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Hannoveraner Verband is een Duitse vereniging die onder meer veilingen organiseert voor de verkoop van Hannoveraner paarden, waarbij zij optreedt als commissionair.
[appellante 1] heeft op 1 maart 2011 een schriftelijke commissieovereenkomst met Hannoveraner Verband gesloten met betrekking tot het paard Duracao voor een veiling op 8 en 9 april 2011.
Op 9 april 2011 is het paard op de veiling gekocht door [koper] . Hannoveraner Verband heeft aan [appellante 1] het haar toekomende bedrag voldaan. In verband met klachten over kreupelheid en veterinaire problemen van het gekochte paard heeft [koper] de koopovereenkomst op 12 december 2011 ontbonden. Hannoveraner Verband heeft daarop de koopprijs aan [koper] gerestitueerd en het paard teruggenomen en op stalling gezet.
Hannoveraner Verband verlangt van [appellante 1] dat zij het paard terugneemt met terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van schade. [appellante 1] weigert dat.
Hannoveraner Verband heeft daarop zowel [appellante 1] als haar vader [appellant 2] gedagvaard voor de rechtbank Maastricht. Hannoveraner Verband stelt, kort gezegd, dat [appellante 1] op grond van de commissieovereenkomst en de toepasselijke veilingvoorwaarden gehouden is het paard terug te nemen, de door haar ontvangen koopsom te restitueren en de verdere kosten en schade aan Hannoveraner Verband te vergoeden. Op grond daarvan heeft Hannoveraner Verband een aantal daartoe strekkende vorderingen tegen [appellante 1] ingesteld. Volgens Hannoveraner Verband is [appellant 2] bij de veiling van het paard als haar vertegenwoordiger opgetreden; daarom vordert Hannoveraner Verband een verklaring voor recht dat hij naast zijn dochter hoofdelijk aansprakelijk is voor alle gevolgen van de veilingverkoop van het paard Duracao.
Na dit arrest heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 26 november 2014 vastgesteld dat partijen hebben gekozen voor toepassing van Duits recht (r.o. 2.1). Verder heeft de rechtbank Hannoveraner Verband in de gelegenheid gesteld een beëdigde vertaling van de
Auktionsbedingungenin het geding te brengen en in te gaan op een bepaling daaruit. In het eindvonnis van 22 april 2015 heeft de rechtbank vermeld dat de vordering van Hannoveraner Verband jegens [appellant 2] afgewezen zal worden en is [appellante 1] veroordeeld tot betaling aan Hannoveraner Verband van een bedrag van € 41.708,= alsmede een bedrag van € 15,= per dag aan stallingskosten vanaf 18 september 2012 tot aan de dag dat het paard door of namens haar is opgehaald. [appellante 1] is veroordeeld in de proceskosten; het meer of anders gevorderde is afgewezen.
4.4
Grief I in het principaal appel betreft het tussenvonnis van 26 november 2014. Volgens [appellante 1] had de rechtbank niet alleen een beëdigde vertaling van de
Auktionsbedingungenmoeten verlangen maar ook van het stuk
Verkaufsverpflichtung Elite-Auktiondat Hannoveraner Verband in eerste aanleg heeft overgelegd. Deze grief wordt verworpen. De kwestie van vertalingen van producties is aan de orde geweest in het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:65). Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
3.4.3
De vraag in hoeverre de rechter acht dient te slaan op producties die in een vreemde taal zijn gesteld, dient bij gebreke van een wettelijke regeling te worden beantwoord aan de hand van de eisen van een behoorlijke rechtspleging. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten.
3.4.4
Bij de beoordeling van het geschil dient acht te worden geslagen op behoorlijk in het geding gebrachte producties die in een vreemde taal zijn gesteld en waarop door een partij een beroep is gedaan, als de rechter en de wederpartij een vertaling niet nodig hebben voor een goede beoordeling van de inhoud van die producties. Het overleggen van een vertaling van een productie is in beginsel niet noodzakelijk als die productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. De rechter kan echter een vertaling verlangen als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal.
3.4.5
In gevallen waarin een vertaling ontbreekt, maar deze naar het – ambtshalve of op verzoek van de wederpartij gegeven – oordeel van de rechter noodzakelijk of wenselijk is, behoort de partij die de productie heeft overgelegd, gelegenheid te krijgen een vertaling daarvan in het geding te brengen, tenzij de eisen van een goede procesorde zich daartegen verzetten. De rechter kan bepalen dat die vertaling door een beëdigd vertaler moet zijn opgemaakt en ondertekend.
Toepassing van deze uitgangspunten in de onderhavige zaak betekent dat Hannoveraner Verband geen (beëdigde) vertaling van het stuk
Verkaufsverpflichtung Elite-Auktionbehoeft over te leggen aangezien dat naar het oordeel van het hof in dit geval niet noodzakelijk is voor een goede beoordeling van die productie. Hannoveraner Verband heeft overigens in zijn memorie van antwoord een vertaling van de meest relevante passages uit het stuk opgenomen.
4.5
Grief II in het principaal appel betreft het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 22 april 2015 dat de
Auktionsbedingungende rechtsverhouding tussen Hannoveraner Verband en de veilingkoper regelen en derhalve [appellante 1] niet regarderen. Deze grief wordt verworpen. In de overeenkomst tussen [appellante 1] en Hannoveraner Verband is opgenomen dat het haar bekend is dat alle paarden op grond van de
Auktionsbedingungenworden verkocht en dat zij erkent dat deze voorwaarden de contractuele grondslag voor de verkoop van haar paard zijn (artikel 1 van de
Verkaufsverpflichtung Elite-Auktion). Daarmee is wel een verband gelegd tussen de rechtsverhouding tussen Hannoveraner Verband en de verkoper enerzijds en die tussen Hannoveraner Verband en de koper anderzijds, maar niet meer dan dat. De verkoper aanvaardt de wijze waarop de veiling op grond van de
Auktionsbedingungengeschiedt, maar kan aan die veilingvoorwaarden geen rechten tegenover Hannoveraner Verband ontlenen nu deze voorwaarden geen verplichtingen van Hannoveraner Verband jegens de koper bevatten. Door [appellante 1] is overigens ook niet toegelicht op grond waarvan Hannoveraner Verband jegens haar bepaalde verplichtingen op zich heeft genomen over de wijze waarop de
Auktionsbedingungenten aanzien van de koper worden toegepast.
4.6
De grieven III tot en met VI in het principaal appel betreffen de wijze waarop Hannoveraner Verband jegens de koper van het paard heeft gehandeld. [appellante 1] benadrukt in dit verband dat Hannoveraner Verband heeft nagelaten het paard te doen onderzoeken door de
Tierärztliche Hochschule Hannoverzoals bepaald in artikel 5.2 van de
Auktionsbedingungen. In die bepaling is een dergelijk onderzoek voorgeschreven, maar zoals Hannoveraner Verband in zijn akte van 25 januari 2015 heeft betoogd, ziet deze bepaling op de situatie dat door de koper vervanging of herstel wordt verlangd en niet op de situatie die hier aan de orde is, namelijk de ontbinding van de koopovereenkomst door de koper waar artikel 5.4 van deze veilingvoorwaarden betrekking op heeft. Daarin is bepaald dat bij zeer aanzienlijke afwijkingen van de contractueel overeengekomen hoedanigheid van het paard op het tijdstip van de risico-overgang Hannoveraner Verband (voor de achter hem staande inzender) [dat is in dit geval [appellante 1] ] aansprakelijk is voor het terugnemen van het paard en de terugbetaling van de aankoopprijs. Hannoveraner Verband heeft in eerste aanleg enkele stukken overgelegd waaruit naar het oordeel van het hof genoegzaam blijkt dat aan de koper vanwege aanhoudende problemen waardoor het paard niet geschikt bleek als dressuurpaard, terwijl het daarvoor wel was aangekocht, een beroep op artikel 5.4 van de
Auktionsbedingungentoekwam (prod. 5 en 6). Ook staat vast dat de koper de koop van het paard op 12 december 2011 heeft ontbonden in verband met de klachten over kreupelheid en veterinaire problemen. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom Hannoveraner Verband jegens de verkoper geen beroep zou kunnen doen op artikel 4 van de
Verkaufsverpflichtung Elite-Auktiondat, voor zover hier van belang, inhoudt dat [appellante 1] tegenover Hannoveraner Verband instaat voor alle aanspraken die een koper in verband met de verkoop van haar paard tegenover Hannoveraner Verband geldend maakt, waaronder ontbinding, en dat zij Hannoveraner voor alle kosten vrijwaart. Deze bepaling laat geen andere uitleg toe dan dat [appellante 1] zich tegenover Hannoveraner Verband heeft verbonden tot volledige vrijwaring voor aanspraken van de koper in verband met de verkoop van haar paard via de veiling. Voor een andere uitleg van deze bepaling heeft [appellante 1] in ieder geval geen steekhoudende argumenten aangedragen. De positie die [appellante 1] met deze volledige vrijwaring tegenover Hannoveraner Verband inneemt, is inherent aan de overeenkomst die zij zelf heeft gesloten met het oog op de verkoop van haar paard door middel van deze veiling. De grieven III tot en met VI worden om deze redenen verworpen.
4.7
Grief VII in het principaal appel betreft de veroordeling van [appellante 1] in de proceskosten in eerste aanleg. Deze grief heeft naast de hiervoor besproken grieven geen zelfstandige betekenis en wordt eveneens verworpen.
4.8
Voor het overige heeft [appellante 1] geen feiten of omstandigheden aangevoerd, die indien bewezen tot een ander oordeel leiden zodat voor bewijslevering als door haar aangeboden geen aanleiding bestaat.
4.9
Grief VIII in het principaal appel, ten slotte, betreft de positie van [appellant 2] . Hij voert aan dat de rechtbank weliswaar heeft vermeld dat de vordering van Hannoveraner Verband tegen hem zal worden afgewezen, maar dat dit niet in het dictum is vermeld en dat een proceskostenveroordeling ten gunste van hem ontbreekt. Dat klopt. In het dictum is weliswaar opgenomen dat het meer of anders door Hannoveraner Verband gevorderde wordt afgewezen, maar een uitdrukkelijke beslissing in het dictum verdient de voorkeur. In eerste aanleg hebben appellanten zowel ten behoeve van [appellante 1] als ten behoeve van [appellant 2] een proceskostenveroordeling gevorderd. Wat [appellante 1] betreft is dat gezien de toewijzing van de vordering van Hannoveraner Verband tegen haar terecht niet gebeurd, maar wat [appellant 2] betreft was dat op zijn plaats geweest. De omstandigheid dat zij beiden door dezelfde advocaat werden bijgestaan maakt dit niet anders. Deze grief slaagt daarom. Het hof zal het eindvonnis van 22 april 2015 in zoverre vernietigen dat alsnog in het dictum wordt opgenomen dat de vordering tegen [appellant 2] wordt afgewezen en dat wat hem betreft Hannoveraner Verband wordt veroordeeld in de proceskosten ten bedrage van € 894,= aan salaris advocaat.
4.1
Hannoveraner Verband heeft het voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld uitsluitend onder de voorwaarde dat het hof een of meer grieven van [appellante 1] gegrond mocht achten en/of zou oordelen dat de vorderingen van Hannoveraner Verband niet toewijsbaar zouden zijn. Die situatie doet zich niet voor zodat het voorwaardelijk incidenteel appel geen bespreking behoeft en een proceskostenveroordeling achterwege blijft.
4.11
In het principaal appel van [appellante 1] wordt zij veroordeeld in de kosten van Hannoveraner Verband. In het principaal appel van [appellant 2] wordt Hannoveraner Verband veroordeeld in diens kosten.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het tussenvonnis van 26 november 2014;
vernietigt het eindvonnis van 22 april 2015 uitsluitend voor zover daarbij niet uitdrukkelijk de vordering van Hannoveraner Verband tegen [appellant 2] is afgewezen en wat hem betreft een proceskostenveroordeling ontbreekt en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering van Hannoveraner Verband tegen [appellant 2] ;
veroordeelt Hannoveraner Verband in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van [appellant 2] , tot op deze uitspraak begroot op € 894,= aan salaris advocaat;
bekrachtigt het eindvonnis van 22 april 2015 voor het overige;
veroordeelt [appellante 1] in de kosten van het principaal appel voor zover dit haarzelf betreft, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hannoveraner Verband begroot op € 1.937,= aan vast recht en op € 1.631,= aan salaris advocaat;
veroordeelt Hannoveraner Verband in de kosten van het principaal appel voor zover dit [appellant 2] betreft, tot op deze uitspraak aan diens zijde begroot op € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, A.J. Henzen en Th.C.M. Hendriks-Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 januari 2017.
griffier rolraadsheer