ECLI:NL:GHSHE:2017:118

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
200.178.473_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over de beëindiging van een managementovereenkomst en de gevolgen van grove nalatigheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Holding B.V. en [appellant 2] tegen Vipack B.V. over de beëindiging van een managementovereenkomst. De rechtbank Limburg had eerder in een vonnis van 12 augustus 2015 geoordeeld dat Vipack de overeenkomst met onmiddellijke ingang had opgezegd wegens grove nalatigheid van [appellant 2]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in hoger beroep opnieuw beoordeeld. De managementovereenkomst was op 9 oktober 2012 gesloten, waarbij [appellant 2] als manager werd aangesteld. Na een geschil over de betaling van een restant koopsom van € 400.000,00, heeft Vipack de overeenkomst opgezegd. Het hof oordeelt dat [appellant 2] door het aanvragen van het faillissement van Vipack, in strijd heeft gehandeld met zijn verplichtingen uit de managementovereenkomst. Dit handelen wordt gekwalificeerd als grove nalatigheid, waardoor Vipack gerechtigd was de overeenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en wijst de vorderingen van [appellanten] af, waarbij [appellanten] worden veroordeeld tot betaling van € 35.000,- aan Vipack, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van Vipack toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.178.473/01
arrest van 17 januari 2017
in de zaak van

1.Holding [appellante 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna ieder afzonderlijk aan te duiden als [appellante 1] , respectievelijk [appellant 2] en gezamenlijk als [appellanten] ,
advocaat: mr. A.J.G. Bisscheroux te Kerkrade,
tegen
Vipack B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als Vipack,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 1 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 12 augustus 2015, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen tussen [appellante 1] als eisers en Vipack als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/192168/HA ZA 14-318)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven;
  • de conclusie van eis;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met één productie;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel;
  • de akte van Vipack;
  • de antwoordakte van [appellanten]
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de rechtbank vastgestelde feiten.
3.1.1.
Op 30 augustus 2012 hebben [Beheer 1] Beheer BV. (hierna: [Beheer 1] ) en [Beheer 2] Beheer
BV. (hierna: [Beheer 2] ) hun aandelen in Vipack verkocht aan [Holding] Holding BV.
(hierna: [Holding] ) De aandelen zijn op 9 oktober 2012 aan [Holding] geleerd.
3.1.2.
[appellante 1] is 100% aandeelhouder van [Beheer 1] en [appellant 2] is 100% aandeelhouder van [appellante 1]
alsmede bestuurder van [appellante 1] .
3.1.3.
Na de overname van Vipack door [Holding] is tussen [Beheer 1] en [Beheer 2] enerzijds en
[Holding] anderzijds een geschil ontstaan omtrent de afwikkeling van de sub 3.1.1. genoemde
verkoop met name ten aanzien van de betaling van de restant koopsom ad € 400.000.00. De
oorzaak van de weigering van [Holding] om deze restant koopsom te betalen was, zeer kort samengevat, gelegen in de stelling van [Holding] dat de aan de overdracht van de aandelen ten
grondslag liggende informatie onjuist c.q. misleidend was.
3.1.4.
Partijen hebben op 9 oktober 2012 een managementovereenkomst gesloten op
grond waarvan [appellante 1] (als opdrachtnemer) aan Vipack (als opdrachtgever) een manager ( [appellant 2] )
ter beschikking dient te stellen. Als vergoeding voor deze opdracht zijn partijen een prijs
overeengekomen van € 140.000,00 exclusief BTW per jaar, inclusief de daarop door Vipack af te dragen premies en werknemersverzekeringen.
3.1.5.
In deze managementovereenkomst staat onder artikel 2.2 vermeld dat ieder van
partijen gerechtigd is de managementovereenkomst te beëindigen door opzegging tegen het
einde van de maand met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, voor zover
de overeenkomst niet langer heeft geduurd dan drie jaar. Op grond van artikel 2.3 van de
managementovereenkomst eindigt deze met onmiddellijke ingang in geval van grove
nalatigheid of opzettelijke onzorgvuldigheid bij de uitvoering van de overeenkomst door
[appellante 1] of [appellant 2] .
3.1.6.
In artikel 6 van de managementovereenkomst is, voor zover hier relevant, het
volgende opgenomen:
6Vergoeding
6. 1 Opdrachtgever en Opdrachtnemer komen voor de te verrichten Diensten een all-in
managementvergoeding overeen van maximaal EUR 140.000,- exclusief BTW per jaar (all-
in Vergoeding). Op de all-in Vergoeding houdt Opdrachtgever de premies
werknemersverzekeringen in tot het geldende maximum op basis van het aantal
premiedagen en draagt deze af aan de Belastingdienst.
(….)
6.3
Indien Opdrachtgever deze Managementovereenkomst binnen een periode van drie
jaar vanaf de (ingangs)datum van deze Managementovereenkomst beëindigt conform artikel
2.2, heeft Opdrachtnemer recht op een beëindigingvergoeding tenzij in dit artikel anders
wordt bepaald.
Opdrachtnemer heeft geen recht op een beëindigingvergoeding voor zover:
(…)
-er sprake is van een beëindiging omwille van dringende redenen, waaronder wordt
verstaan gedragingen van Opdrachtnemer c.q. de Manager die ertoe leiden dat
redelijkerwijze niet meer van Opdrachtgever kan worden gevergd de
Managementovereenkomst nog langer te laten voortduren;
-er sprake is van een beëindiging conform artikel 2.3;
(…)
De beëindigingsvergoeding is gelijk aan het maximale totaalbedrag aan all-in Vergoedingen dat opdrachtnemer bij ongewijzigde instandhouding van de Managementovereenkomst zou hebben ontvangen over het restant van de looptijd van drie jaar na ingangsdatum van deze Managementovereenkomst.”.
3.1.7.
Vipack heeft de managementovereenkomst bij brief van 20 maart 2014 met
onmiddellijke ingang opgezegd. Als reden voor die opzegging heeft Vipack opgegeven dat
de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord zijn geraakt waardoor het niet langer
mogelijk is om op vruchtbare wijze uitvoering te geven aan de managementovereenkomst.
De daaraan ten grondslag liggende feiten en omstandigheden leveren volgens Vipack een
dringende reden op die een onmiddellijke beëindiging rechtvaardigt.
3.1.8.
[appellante 1] en [appellant 2] hebben bij brief van 3 april 2014 het bestaan van een deugdelijke
grondslag voor onmiddellijke beëindiging van de managementovereenkomst alsmede de
rechtsgeldigheid van de onmiddellijke opzegging bestreden. Zij hebben aanspraak gemaakt
op nakoming van de managementovereenkomst waaronder doorbetaling van de vaste
managementvergoeding.
3.1.9.
Bij vonnis in incident van 6 augustus 2014 heeft de rechtbank de door [appellante 1] ingestelde provisionele vordering toegewezen in die zin dat de rechtbank
Vipack heeft veroordeeld om over de maanden april 2014 tot en met juni 2014 bij wege van
voorschot en onder inhouding van de aan de belastingdienst af te dragen premies, aan
[appellante 1] te betalen een bedrag van € 35.000,00 bruto.
3.1.10.
Bij brief van 17 december 2014 heeft [appellante 1] , voor het geval dat rechtens tussen
partijen de door Vipack bepleite conversie niet komt vast te staan en derhalve aan de
managementovereenkomst geen einde is gekomen, de managementovereenkomst met
onmiddellijke ingang wegens een dringende reden, gelegen in het verzuim ten aanzien van
al haar uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen vanaf januari, althans maart,
2014, beëindigd.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderen [appellanten] (na wijziging van eis in eerste aanleg):
1. te verklaren voor recht dat Vipack jegens [appellante 1] is tekortgeschoten in de nakoming
van haar uit de litigieuze managementovereenkomst voortvloeiende verplichtingen
en derhalve jegens haar schadeplichtig is geworden;
2. te verklaren voor recht dat
1) Vipack aan [appellante 1] cs. een dringende reden heeft gegeven als bedoeld in artikel 6.3 sub 3 van het managementcontract om de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen:
2) als gevolg van de laatstgenoemde beëindiging aan het tussen partijen geldende
(non)concurrentiebeding als vermeld in artikel 11.3 der managementovereenkomst,
de werking is komen te ontvallen;
3. Vipack te veroordelen tot (door)betaling aan [appellante 1] van:
1) de (vaste) “all-in-vergoeding als vermeld in artikel 6.1 ad Euro 11.666.67 per
maand;
2) de variabele (kosten)vergoeding als bedoeld in artikel 7.1. door [appellanten] hij
factuur (alsnog) aan Vipack in rekening te brengen;
over de periode maart 2014 tot 17 september 2014;
4. Vipack te veroordelen tot betaling aan [appellante 1] van de in artikel 6.3 der
managementovereenkomst genoemde beëindigingsvergoeding, zijnde de “all-in”-vergoeding als vermeld in artikel 6.1 tot het einde van de 3 jaars termijn, nl. 9
oktober 2015, vanaf 17 september 2014 met Euro 10.000 per maand, vermeerderd
met de wettelijke rente vanaf de dag der wettelijke opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening en verminderd met hetgeen Vipack reeds terzake heeft betaald;
Voor het geval dat rechtens tussen partijen de door Vipack bepleite conversie komt vast
te staan en (derhalve) aan de managementovereenkomst een einde is gekomen per 30
juni 2014 hebben [appellanten] hun vordering in dier voege gewijzigd dat in de plaats van het
hiervoor sub 2 vermelde komt dat
2. Vipack wordt veroordeeld om aan [appellante 1] te betalen:
1) de (vaste) “all-in”-vergoeding als vermeld in artikel 6.1. ad Euro 11.666,67 per
maand;
2) de variabele (kosten)vergoeding als bedoeld in artikel 7.1, door [appellanten] bij factuur (alsnog) aan Vipack in rekening te brengen over de periode maart 2014 tot 30 juni 2014;
3. Vipack wordt veroordeeld om aan [appellante 1] te betalen de in art. 6.3 der managementovereenkomst genoemde beëindigingsvergoeding, zijnde
de “all-in”-vergoeding als vermeld in artikel 6.1 tot het einde van de 3 jaars termijn, nl. 9 oktober 2015, vanaf 30 juni 2014 met Euro 10.000 per maand, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der wettelijke opeisbaarheid tot de dag der algehele
voldoening en verminderd met hetgeen Vipack reeds terzake heeft betaald.
Een en ander met veroordeling van Vipack in de kosten van deze procedure.
3.2.2.
Aan deze vordering hebben [appellanten] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat
Vipack jegens [appellante 1] tekort is geschoten in de nakoming van de uit de managementovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en derhalve jegens [appellante 1] schadeplichtig is.
3.3.
Vipack heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank Vipack veroordeeld om over de maanden april 2014 tot en met juni 2014 onder inhouding van de aan de belastingdienst af te dragen premies aan [appellanten] te betalen een bedrag van € 35.000,- bruto, verminderd met hetgeen Vipack reeds ter zake heeft betaald, het meer of anders gevorderde afgewezen en Vipack in de proceskosten veroordeeld.
3.5.
[appellanten] hebben in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun gewijzigde vordering, met veroordeling van Vipack in de kosten van beide instanties, tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ter voldoening aan de bestreden beslissing hebben betaald, vermeerderd met wettelijke rente.
3.6.
Vipack heeft in haar incidenteel hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Zij concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis, tot volledige afwijzing van de vorderingen van [appellanten] , veroordeling tot restitutie van het door Vipack ter uitvoering van het provisionele vonnis van 6 augustus 2014 betaalde bedrag van € 35.000,- met wettelijke rente en [appellanten] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties met wettelijke rente.
Incidentele grief 3: opzegging met onmiddellijke ingang?
3.7.1.
Het hof zal deze grief van Vipack, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte de vraag of Vipack de managementovereenkomst met onmiddellijke ingang kon opzeggen, negatief heeft beantwoord, als eerste behandelen.
3.7.2.
[appellanten] hebben zich tegen de grief verweerd.
3.8.
In de brief van 20 maart 2014 van Vipack aan [appellanten] heeft Vipack aangegeven:
“Hierbij zeggen wij de managementovereenkomst d.d. 9 oktober 2012 met onmiddellijke ingang op wegens een dringende reden.
Wij zijn van mening dat uwerzijds sprake is van gedragingen en/of omstandigheden, op grond waarvan van ons niet langer kan worden gevergd om de managementovereenkomst te laten voortduren.
Hiertoe geldt allereerst dat u volstrekt onnodig het faillissement van Vipack BV heeft aangevraagd. Ter zitting d.d. 18 maart 2014 is dat genoegzaam gebleken. Het moge voor zich spreken dat het niet getuigt van goed opdrachtnemerschap door het faillissement van uw opdrachtgever aan te vragen, zeker niet nu dit (uitsluitend) als drukmiddel is gebruikt. Door vanuit uw positie als commercieel verantwoordelijke en ‘gezicht’ van Vipack BV naar buiten toe te verkondigen dat Vipack BV heeft opgehouden te betalen, heeft u uw positie jegens Vipack BV en haar klanten, en daarmee de verdere uitvoering van de opdracht, onmogelijk gemaakt.”\
3.9.
In artikel 2.3. van de managementovereenkomst is onder meer het navolgende bepaald:
“Deze managementovereenkomst eindigt verder:
Met onmiddellijke ingang in geval van grove nalatigheid of opzettelijke onzorgvuldigheid bij de uitvoering van deze overeenkomst door Opdrachtnemer c.q. de Manager;
…”
3.10.
Het hof stelt voorop dat de betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst, zoals voormelde bepaling in artikel 2.3, door de rechter moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
3.11.
Voormelde Haviltex-maatstaf toepassend merkt het hof op dat in artikel 3.3. van de managementovereenkomst onder meer is bepaald:
“Opdrachtnemer zal zich naar beste kunnen inspannen voor de belangen van Opdrachtgever en de door haar gedreven onderneming”…
3.12.
Voorts wijst het hof op artikel 4.1. waarin onder meer is bepaald:
“Gedurende de duur van de Managementovereenkomst zal Opdrachtnemer ervoor zorg dragen dat de Manager voldoet aan de volgende vereisten:
4.1.1.
doen en nalaten van alles dat een goed Opdrachtnemer zou doen en nalaten;
4.1.3.
naar beste inspanning en naar beste inzicht zich inzetten voor belangen van Opdrachtgever en de door haar gedreven Ondernemingen;
…”
3.13.
Partijen hebben voor het overige geen verklaringen of gedragingen gesteld die van belang zijn voor de uitleg van artikel 2.3.
3.14.
[Beheer 2] Beheer B.V. (hierna: [Beheer 2] ) en [Beheer 1] Beheer B.V. (hierna: [Beheer 1] ) hebben een verzoek, gedateerd 11 februari 2014, bij de rechtbank ingediend om Vipack in staat van faillissement te verklaren.
Evident is dat het indienen van een verzoek om Vipack in staat van faillissement te laten verklaren, in strijd is met de belangen van Vipack.
3.15.
Vast staat dat [appellante 1] 100% aandeelhouder en bestuurder van [Beheer 1] is en dat [appellant 2] 100% aandeelhouder en bestuurder van [appellante 1] is. [appellant 2] heeft derhalve via [appellante 1] uiteindelijk de zeggenschap in [Beheer 1] . Het is derhalve [appellant 2] die heeft besloten om [Beheer 1] het faillissement van Vipack mede aan te laten vragen. Bovendien had [appellant 2] de macht om voormeld besluit daadwerkelijk ten uitvoer te doen leggen.
Daarentegen wist [appellant 2] , gezien zijn (betrokkenheid bij de) managementovereenkomst met Vipack, dat hij het belang van Vipack behoorde te dienen. Dit leidt tot de conclusie dat het handelen van [appellant 2] , reeds door het als bestuurder van [appellante 1] , [Beheer 1] doen besluiten het faillissement van Vipack aan te vragen in strijd met de belangen van Vipack was en dat [appellant 2] derhalve in strijd met de artikelen 3.3. en 4.1 van de managementovereenkomst heeft gehandeld. [appellant 2] heeft zodoende nagelaten zich naar beste inspanning en naar beste inzicht in te zetten voor de belangen van Vipack. Deze nalatigheid beschouwt het hof als grovelijk in de zin van artikel 2.3. van de managementovereenkomst omdat het aanvragen van het faillissement van Vipack haar belangen ernstig schaadt.
3.16.
[appellanten] hebben een bewijsaanbod gedaan. Dat wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.17.
Uit het voorgaande volgt dat deze grief slaagt. Er zijn geen stellingen van [appellanten] welke nog bespreking behoeven. Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van [appellanten] worden afgewezen.
Incidentele grief V: onverschuldigde betaling?
3.18.
Het bovenstaande brengt mee dat Vipack, die ter uitvoering van het provisionele vonnis van 6 augustus 2014 € 35.000,- aan [appellanten] heeft betaald op 15 augustus 2014, voormeld bedrag onverschuldigd heeft voldaan.
De grief slaagt derhalve en de vordering tot terugbetaling met wettelijke rente zal worden toegewezen.
Proceskosten.
3.19.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen de proceskosten van Vipack in beide instanties moeten dragen.
3.19.1.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Vipack zullen worden vastgesteld op € 3.552,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2,5 punt x
€ 1.421,- ).
3.19.2.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Vipack zullen worden vastgesteld op € 711,- griffierecht en € 5.922,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1,5 punt x 1,5 punt x
€ 2.632,- ) .
3.19.3. Het hof zal de nakosten begroten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
3.19.4. De door Vipack gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het tussen partijen door de rechtbank Limburg, zittingplaats Roermond, onder zaak- en rolnummer C/03/192168/ HA ZA 14-318 gewezen vonnis van 12 augustus 2015 en opnieuw rechtdoende
wijst het door [appellanten] gevorderde af;
veroordeelt [appellanten] aan Vipack te betalen € 35.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betaling zijnde 15 augustus 2014;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep en begroot die kosten in eerste aanleg tot op heden aan de zijde van Vipack op € 3.552,50 aan salaris advocaat en in hoger beroep op € 711,- aan griffierecht en € 5.922,- aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, J.W. van Rijkom en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 januari 2017.
griffier rolraadsheer