In deze zaak gaat het om de benoeming van een curator voor een onder curatele gestelde persoon. De zoon van de onder curatele gestelde heeft in hoger beroep verzocht om hem tot curator te benoemen, in plaats van de professionele curator die door de rechtbank was aangesteld. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 7 april 2016 de onder curatele stelling uitgesproken en de professionele curator benoemd. De zoon was het niet eens met deze beslissing en voerde aan dat er geen gegronde redenen waren om hem niet te benoemen, en dat hij beter in staat was om de belangen van zijn vader te behartigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 14 februari 2017 heeft de zoon zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij dichter bij zijn vader staat en beter in staat is om zijn zorg te monitoren. De curator heeft echter betoogd dat de zoon in het verleden niet betrokken is geweest bij de zorg voor zijn vader en dat er zorgen zijn over de communicatieve vaardigheden van de zoon. Het hof heeft de argumenten van de zoon en de curator afgewogen en geconcludeerd dat er gegronde redenen zijn om van de voorkeur van de onder curatele gestelde af te wijken. Het hof heeft vastgesteld dat de zoon niet in staat is gebleken om adequaat te reageren op de zorgbehoeften van zijn vader en dat de professionele curator beter in staat is om de zorg en begeleiding te waarborgen.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de professionele curator is benoemd. Het hof heeft benadrukt dat de communicatieve vaardigheden van de zoon ontoereikend zijn en dat de continuïteit van de zorg voor de onder curatele gestelde voorop staat.