[geïntimeerde] heeft aan zijn vordering - kort weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Partijen hebben op de comparitie van 29 augustus 2011 een geheimhoudingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat [appellante] geheimhouding zal betrachten over de achtergronden van het ontslag op staande voet. Niettemin heeft [appellante] eind september 2011 eigener beweging contact opgenomen met de Directeur Toezicht van [bank] Nederland en hem geïnformeerd over het verleden van [geïntimeerde] . Daarbij heeft [appellante] negatieve uitlatingen over [geïntimeerde] gedaan. Bij brief van 30 september 2011 heeft [appellante] zich schriftelijk tegenover de [bank] negatief over [geïntimeerde] uitgelaten, onder toezending van de ontbindingsbeschikking en [appellante] heeft de [bank] na haar verzoek van 29 september 2011 niet doorverwezen naar [geïntimeerde] . [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenissen tot geheimhouding en doorverwijzing van de [bank] naar [geïntimeerde] .
Door zonder noodzaak, wetende dat banken argwanend zijn tegenover werknemers met het stempel ‘integriteitsonderzoek’ en met het kennelijke doel [geïntimeerde] te schaden, in strijd met haar toezeggingen, in strijd met de op 29 augustus 2011 gemaakte afspraken, vertrouwelijke en negatieve uitlatingen te doen aan de [bank] , heeft [appellante] gehandeld in strijd met hetgeen een goed werkgever betaamt.
[appellante] heeft voorts gehandeld in strijd met het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) en, door bewust [geïntimeerde] in diskrediet te brengen, in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en daarmee onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] .
Als gevolg van het tekortschieten en onrechtmatig handelen van [appellante] heeft [geïntimeerde] schade geleden. Door de mededeling van [appellante] aan [bank] Nederland heeft de [bank] de screening van [geïntimeerde] heropend. De enkele heropening van de screening zou voor [geïntimeerde] mogelijk nog niet schadelijk zijn geweest, indien [appellante] zich vervolgens zou hebben onthouden van het doen van schadelijke uitlatingen over [geïntimeerde] en het toesturen van de ontbindingsbeschikking. De informatie die [appellante] aan de [bank] heeft toegestuurd is uiteindelijk bij [bank] Nederland terecht gekomen en dat heeft er toe geleid dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd.
De schade, die aan [appellante] kan worden toegerekend, bestaat tot een bedrag van € 720.936,52 in inkomensderving tot aan de pensioengerechtigde leeftijd en tot een bedrag van € 25.000,- in immateriële schade.
[geïntimeerde] maakt aanspraak op vergoeding van de daadwerkelijk door hem gemaakte advocaatkosten nu [appellante] heeft gehandeld met het oogmerk om [geïntimeerde] te schaden.
De gewraakte gedragingen van [appellante] hebben zich in september en oktober 2011 voorgedaan, op welk moment het verzuim is ingetreden. In verband daarmee wordt wettelijke rente gevorderd vanaf 1 november 2011.