4.1.De voorzieningenrechter heeft in zijn vonnis onder “2. De feiten” vastgesteld van welke feiten bij de beoordeling van het geschil is uitgegaan. Die feiten zijn niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Hierna volgt een opsomming van alle feiten.
a. [appellant] is per 1 januari 2015 krachtens arbeidsovereenkomst full-time in dienst getreden van Liko in de functie van koeltechnisch monteur. Ingevolge artikel 1 van de arbeidsovereenkomst (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg) is deze met ingang van 1 januari 2016 gecontinueerd voor onbepaalde tijd.
b. Voor zover van belang houdt arbeidsovereenkomst d.d. 22 december 2015 in (productie 1 dagvaarding in eerste aanleg):
Artikel 14
“
Zowel gedurende het bestaan van de arbeidsovereenkomst als gedurende één jaar na beëindiging daarvan is het ‘ [appellant] ’ behoudens de voorafgaande schriftelijke toestemming van ‘Liko’, verboden om binnen een straal van 125 km met de hoofdvestiging van ‘Liko’ als middelpunt, in enige vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan de van ‘Liko’ te (doen) drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm dan ook bij een dergelijke zaak belang te hebben of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, en/of daarin aandeel van welke aard dan ook te hebben.
Partijen komen overeen dat vanaf het moment dat de huidige hoofdvestiging van ‘Liko’ wijzigt, de hierboven aangegeven straal van 125 km dienovereenkomstig wijzigt.”
(…)
Artikel 16
“
Indien ‘ [appellant] ’ de artikelen 10 tot en met 15 op enigerlei wijze overtreedt en/of niet nakomt, verbeurt hij aan ‘Liko’ een direct en zonder nadere aanmaning, ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst, opeisbare boete ten bedrage van EURO € 5.000,-- per overtreding, te vermeerderen met EURO 1.500,-- voor iedere kalenderdag dat de overtreding voortduurt en onverminderd de bevoegdheid van ‘Liko’ om daarnaast vergoeding van de volledige schade alsmede nakoming te vorderen. (…)”
c. Voorafgaand aan het dienstverband met Liko heeft [appellant] ruim tien jaar gewerkt bij een ander bedrijf, Koeltex B.V., eveneens als koeltechnisch monteur, doch dat dienstverband is wegens bedrijfseconomische redenen beëindigd.
d. Bij e-mailbericht van 28 juni 2016 (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg) heeft [appellant] aan Liko meegedeeld:
“Met deze brief bied ik u mijn ontslag aan. Ik heb een andere baan gevonden. Daarom zeg ik onze arbeidsovereenkomst, met inachtneming van de opzegtermijn van een maand, op per 28 juni (noot hof: bedoeld is juli
) 2016.
Ik wil u bedanken voor de goede en correcte samenwerking waarvan ik de afgelopen anderhalf jaar heb mogen genieten (…)”.
e. De ‘andere baan’ waar [appellant] op doelde in laatstgenoemd e-mailbericht, betrof een aanbod van zijn vorige werkgever Koeltex om aldaar (weer) in dienst te treden.
f. Per brief van 22 juli 2016 (productie 5 dagvaarding in eerste aanleg) heeft Liko de ontvangst van de opzegging aan [appellant] bevestigd. Tevens wordt in die brief vermeld:
“
Zoals wederom tijdens het overleg d.d. 22-07 jl. medegedeeld, handhaven wij het overeengekomene in art. 11 t/m art. 16 van de onderhavige arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd d.d. 01-01-2016. Dit houdt onder meer in dat wij jou zullen houden aan het hierin vastgelegde en overeengekomen geheimhoudings- en concurrentiebeding waardoor je niet, zoals op 22-07 jl. ook al met jou besproken, vóór 01-08-2017 op welke manier dan ook voor Koeltex dan wel voor alle andere in voornoemde artikelen vermelde organisaties werkzaam mag zijn.”
g. Bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg van het kort geding heeft [appellant] te kennen gegeven dat tot op dat moment nog geen arbeidsovereenkomst met Koeltex is gesloten omdat laatstgenoemde door Liko op de hoogte is gesteld van het non-concurrentiebeding en deswege heeft aangegeven eerst de uitkomst van dit kort geding af te wachten alvorens een arbeidsovereenkomst met [appellant] te sluiten.
4.2.1[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Ten aanzien van het non-concurrentiebeding:
a. De werking van het non-concurrentiebeding inclusief boetebeding uit de arbeidsovereenkomst, te schorsen voor een periode van 12 maanden ingaande vanaf augustus 2016, voor zover bij wege van een voorlopig oordeel komt vast te staan dat er sprake is van een non-concurrentiebeding en boetebeding en dat gelding heeft, dan wel de werking van de bedingen zodanig te beperken, dan wel de boete te matigen, dan wel wat de kantonrechter in goede justitie juist acht, zulks totdat in de bodemprocedure daarover is beslist; dan wel
b. Liko te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een vergoeding ex art. 7:653 lid 5 BW binnen vijf dagen na dagtekening van het vonnis, van € 3.160,79 bruto exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten voor de duur van de beperking, te weten 12 maanden, vanaf 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017, dan wel een door de kantonrechter te bepalen voorschot, telkens te betalen uiterlijk op de laatste dag van iedere kalendermaand, te vermeerderen met wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente ingeval van te late betaling te betalen vanaf het verstrijken van de betalingsperiode tot aan de dag der algehele voldoening;
en
II. Liko te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een voorschot van € 4.000,- voor schade bestaande uit juridische kosten aan de zijde van [appellant] binnen vijf dagen na dagtekening van het vonnis, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
en
III. Liko te veroordelen tot betaling aan [appellant] binnen vijf dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis van € 3.806,32 bruto (296,76 bruto + € 548,79 bruto + € 2.960,77 bruto) aan vakantiebijslag en opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met wettelijke verhoging van 50% ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening, op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat betaling uitblijft;
en
IV. Liko te veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijk rente ex art. 6:119 BW vanaf de datum van de opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening, alsmede in de nakosten.
4.2.2Liko heeft in reconventie gevorderd dat de kantonrechter, als voorzieningenrechter recht doende in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. [appellant] tot 1 augustus 2017 zal verbieden om bij Koeltex B.V. in dienst te treden en/of op enigerlei wijze, direct of indirect, gehonoreerd of niet gehonoreerd, voor Koeltex B.V. werkzaam te zijn;
b. [appellant] zal gebieden om tot 1 augustus 2017 het in de artikelen 14 respectievelijk 12 van de arbeidsovereenkomst d.d. 22 december 2015 opgenomen concurrentiebeding en relatiebeding onverkort na te leven;
c. zal bepalen dat [appellant] aan Liko een dwangsom verbeurt van € 5.000,- per overtreding, te vermeerderen met een dwangsom van € 1.500,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat [appellant] niet aan het onder a. vermelde verbod en/of b. vermelde gebod voldoet;
subsidiair:
d. een andere voorlopige voorziening zal treffen, die de voorzieningenrechter passend acht;
primair en subsidiair:
e. [appellant] zal veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf acht dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis tot de dag der algehele voldoening.
4.2.3De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat het niet voldoende waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal worden vernietigd op de voet van art. 7:653 BW. Het beding is volgens hem rechtsgeldig afgesproken en de door [appellant] aangevoerde belangen zijn niet voldoende om tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het non-concurrentiebeding over te gaan.
Het in conventie onder III gevorderde zoals hiervoor is vermeld, is als onbetwist wel toegewezen. De voorzieningenrechter heeft, gelet op hetgeen in conventie ter zake het non-concurrentiebeding is geoordeeld, het in reconventie gevorderde toegewezen. De door Liko onder c. gevorderde dwangsom is gemaximeerd tot € 20.000,-.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de proceskosten in conventie en reconventie zijn gecompenseerd.