ECLI:NL:GHSHE:2017:1098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
20-004141-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met betrekking tot meerdere voorwerpen, waaronder voertuigen en horloges

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Het hof heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en daarnaast een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingesteld tegen een vonnis van 12 december 2013, waarbij de verdachte eerder was vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis hoger beroep hebben ingesteld. De officier van justitie heeft een deel van het hoger beroep ingetrokken, wat betreft de vrijspraak van het witwassen van de belangen van een onderneming gevestigd in Luxemburg. Het hof heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging, ondanks een eerdere veroordeling van de verdachte door een Belgische rechter, omdat de tenuitvoerlegging van die straf niet was voltooid. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van voorwerpen, waaronder twee auto's, een horloge en waterscooters, en heeft de bewijsvoering van de eerste rechter bevestigd, met enkele aanpassingen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verhullen van de herkomst van deze voorwerpen, die afkomstig waren uit criminele activiteiten. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot strafvermindering. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-004141-13
Uitspraak : 20 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2013 in de strafzaak met parketnummer 02-984826-07 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft aanvankelijk onbeperkt hoger beroep tegen het beroepen vonnis ingesteld. De advocaat-generaal heeft vervolgens bij akte van 24 januari 2017 het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op de vrijspraak van het achter het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde, te weten: witwassen van (de belangen van) een onderneming/bedrijf (handelsnaam " [onderneming 1] "), gevestigd te Luxemburg op de [straat onderneming 1] , ingetrokken.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
Uit het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat de verdachte op 11 juni 2015 door de Belgische strafrechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. Nu het gaat om een straf die is opgelegd in een vonnis van een andere dan een Nederlandse rechter en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf niet geheel is voltooid als bedoeld in het tweede lid van artikel 68 WvSr – integendeel er is nog geen aanvang gemaakt met de tenuitvoerlegging – heeft het veroordelende vonnis geen betekenis voor de vervolging in Nederland en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in zijn vervolging. Om die reden heeft hof geen acht geslagen op de vraag of het veroordelende vonnis betrekking heeft op dezelfde feiten in de zin art. 68 WvSr.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich (mede) tegen de vrijspraak door de eerste rechter van hetgeen aan de verdachte is ten laste achter de eerste twee gedachtestreepjes, te weten -kort gezegd- het (gewoonte)witwassen van:
- ( de belangen van) een onderneming/bedrijf (handelsnaam " [onderneming 1] "), gevestigd te Luxemburg op de [straat onderneming 1] .
Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van dit onderdeel bij akte van 24 januari 2017 het hoger beroep ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken;
  • subsidiair - voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen - dat aan verdachte geen vrijheidsbenemende straf zal worden opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - met inachtneming van het vorenstaande - ten laste gelegd dat:
hij op meerdere althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 november 2004 tot en met 23 oktober 2008,
te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4] , althans in Nederland en/of in Luxemburg,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten
  • (de belangen van) een onderneming/vennootschap (handelsnaam " [onderneming 2] "), gevestigd te [plaats 3] op de [adres onderneming 2] en/of
  • een of meerdere (personen)auto('s) (zijnde een Opel Corsa gekentekend [kenteken 1] en/of een Volkswagen Golf gekentekend [kenteken 2] ) en/of
  • een of meer horloge(s) (een Franck Muller, type 8005 SC King Conquistador, kastnummer [kastnummer 1] en/of een Franck Muller, type 10000 H SC Cortez Conquistador, kastnummer [kastnummer 2] en/of
  • een of meer waterscooter(s) (merk: Yong Wang, type: YW700),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemd(e) voorwerp(en) en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie bovengenoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
bovengenoemde voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerp(en), wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof -evenals de eerste rechter- niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- het witwassen van (de belangen van) een onderneming/vennootschap (handelsnaam " [onderneming 2] "), gevestigd te [plaats 3] op de [adres onderneming 2] .
Anders dan de eerste rechter acht het hof, mede gelet op de onduidelijkheden omtrent de betreffende kastnummers en de vraag of het hier om een heren- dan wel dameshorloge gaat, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een horloge, merk Franck Muller, type 8005 SC King Conquistador, kastnummers [kastnummer 1] , heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, zodat hij in zoverre van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van juni 2007 tot en met 22 oktober 2008,
te [plaats 1] en te [plaats 3] en/of te [plaats 4] ,
tezamen en in vereniging met anderen,
van voorwerpen, te weten
  • (personen)auto's (zijnde een Opel Corsa gekentekend [kenteken 1] en een Volkswagen Golf gekentekend [kenteken 2] ) en
  • een horloge (een Franck Muller, type 10000 H SC Cortez Conquistador, kastnummer [kastnummer 2] ) en
  • waterscooters (merk: Yong Wang, type: YW700),
de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en hebben hij, verdachte en zijn mededaders, verborgen en/of verhuld wie bovengenoemde voorwerpen voorhanden hebben gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, wisten dat de bovengenoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
bovengenoemde voorwerpen voorhanden hebben gehad en/of hebben overgedragen, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, ten tijde van het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerpen, wisten dat de bovengenoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Het hof verenigt zich met de weergave van de bewijsmiddelen zoals de eerste rechter die in het beroepen vonnis heeft opgenomen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing,
  • met uitzondering van hetgeen is opgenomen (en overwogen) ten aanzien van het horloge, merk Franck Muller, type 8005 SC King Conquistador, kastnummer [kastnummer 1] ;
  • onder toevoeging van het navolgende.
Medeverdachte [verdachte 2] heeft volgens de informatiesystemen van de belastingdienst vanaf 1999 tot en met 2005 géén inkomen genoten in Nederland. Over de jaren vóór 1999 zijn er door de Gemeentelijke Sociale Dienst [plaats 1] bedragen teruggevorderd in verband met ten onrechte genoten bijstandsuitkeringen vanwege het feit dat [verdachte 2] "illegale" inkomsten heeft genoten.
Volgens conclusie van de belastingdienst is [verdachte 2] sinds 26-7-2000 woonachtig op het adres [adres 2] te [plaats 1] , waar hij in ieder geval sinds 11-10-2000 samen met zijn partner [verdachte 3] woont.
[verdachte 2] was in ieder geval in de periode van 1999 tot en met 2005 binnenlands belastingplichtig voor de inkomstenbelasting. Vanwege het feit dat over de onderzochte jaren geen aangiften inkomstenbelasting zijn aangevraagd en uitgereikt én het feit dat uit diverse constateringen blijkt dat er grote bedragen worden uitgegeven dan wel ter beschikking worden gesteld door [verdachte 2] waardoor naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een bron van inkomen aanwezig is, zijn vanaf het jaar 2003 alsnog aangiften inkomstenbelasting uitgereikt. Bovendien zijn reeds navorderingsaanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2001 en 2002 opgelegd. [2]
[verdachte 2] heeft op 23 oktober 2008 verklaard dat hij;
- geen uitkering of iets dergelijks geniet;
- geen loon ontvangt;
- geen huur of dergelijke inkomsten ontvangt. [3]
Uit verklaringen van de broer en zuster van [verdachte 2] blijkt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat deze na het overlijden van zijn ouders grote geldbedragen zou hebben geërfd. [4]
Op grond van het vorenstaande, mede in ogenschouw genomen de omstandigheid dat uit de inhoud van het procesdossier blijkt dat [verdachte 2] zich bezig hield met criminele activiteiten, in het bijzonder overtredingen van de Opiumwet, waarmee grote geldbedragen werden gegenereerd, staat vast dat het inkomen van [verdachte 2] , in ieder geval grotendeels bestond uit inkomsten afkomstig uit dergelijke criminele activiteiten. [verdachte 2] maakte deel uit van een criminele organisatie ter zake drugsdelicten. Uit het procesdossier komt naar voren dat [verdachte 2] onder andere betrokken was bij de levering van amfetamine en internationale contacten had in verband met de productie van LSD en synthetische drugs. In deze handel gaan zeer grote bedragen om. Bewijsmiddelen die betrekking hebben op de drugshandel van [verdachte 2] worden als bijlage A. bij dit arrest gevoegd. Bovendien was er tussen [verdachte 2] en de verdachte sprake van een al langer durende en vertrouwelijke omgang tussen verdachte, [verdachte 2] en zijn vrouw, zodat het niet anders kan zijn dan dat hij op de hoogte was van de levenswijze van [verdachte 2] . Het hof wijst in dat kader op de verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie 23 oktober 2008, waaruit blijkt dat:
  • de verdachte en [verdachte 2] elkaar kennen vanaf 2002;
  • de verdachte [verdachte 2] vanaf die tijd (m.u.v. de tijd dat de verdachte in Suriname verbleef) voorzag van financieel advies, onder meer in verband met een conflict met de belastingdienst;
  • de verdachte en [verdachte 2] elkaar in de periode voorafgaand aan zijn vertrek naar Curaçao, ongeveer twee keer per week ontmoetten;
  • de verdachte via [verdachte 5] de post van [verdachte 2] ontving in de periode dat deze op Curaçao verbleef;
  • de verdachte regelmatig met [verdachte 2] belde toen deze op Curaçao verbleef en via de mail contact met hem had;
  • de verdachte in deze periode wel eens stukken voor [verdachte 2] scande en die via de mail naar hem stuurde;
  • de verdachte een geldbedrag van € 15.000,00 aan [verdachte 2] heeft geleend voordat deze naar Curaçao vertrok;
  • de verdachte met [verdachte 3] , de vriendin van [verdachte 2] , naar Luxemburg is gegaan in verband met het afsluiten van een bankrekening ten behoeve van het bedrijf van
[verdachte 3] , genaamd [onderneming 1] ;
  • de verdachte voor [verdachte 2] regelmatig stukken naar de Belastingdienst stuurde, in het bijzonder bankafschriften;
  • de verdachte ervan op de hoogte was dat [verdachte 2] een domicilieadres in Luxemburg had;
  • de verdachte alles uit vriendendienst voor [verdachte 2] heeft gedaan;
  • [verdachte 2] de waterscooters bij verdachte neer heeft gezet, dat verdachte deze voor hem zou verkopen en per waterscooter tweehonderd en vijftig euro zou krijgen;
  • de verdachte voor [verdachte 3] een horloge in bewaring heeft genomen, dat hij dit in de woning van [verdachte 2] in ontvangst heeft genomen;
  • [verdachte 3] wel eens met de computer bij hem kwam voor advies over het gebruik daarvan;
  • [verdachte 3] een paar maanden voor het bedrijf van verdachte genaamd [onderneming 2] heeft gewerkt;
  • verdachte weet dat [verdachte 2] en [verdachte 3] drie panden bezitten, te weten: het eigen huis in [plaats 1] , nog een pand in [plaats 1] en een pand in [plaats 5] ;
  • verdachte weet dat op die panden en ook op de bankrekeningen van [verdachte 2] beslag van de belastingdienst ligt.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
Daartoe is aangevoerd -kort en zakelijk weergegeven- dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat bij de verdachte wetenschap of het vermoeden bestond dat de ten laste gelegde goederen, toebehorende aan medeverdachte [verdachte 2] , van misdrijf afkomstig zijn of dat die zijn aangekocht met uit misdrijf verkregen gelden. Voorts is daartoe aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de ten laste gelegde goederen door [verdachte 2] zijn gekocht met uit misdrijf verkregen gelden en dat met betrekking tot de onderhavige goederen geen sprake is geweest van het verrichten van verhullende handelingen door de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de vraag of verdachte kan worden verweten dat hij is betrokken bij het witwassen van
de ten laste gelegde goederen, is de vraag relevant of verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat deze zaken afkomstig waren uit enig misdrijf en op welk tijdstip hij dat wist.
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt het volgende. [6]
Op 6 juni 2007 heeft verdachte een telefoongesprek [7] gevoerd met [financieel adviseur] , de financieel adviseur van [verdachte 2] , over een belastingaanslag die is opgelegd. Het gesprek gaat over een compromis dat men wil bereiken en dat de Belastingdienst openheid wenst over diverse zaken. Ter sprake komt ook dat [verdachte 2] in een BMW rijdt. Dat is een leaseauto, volgens [verdachte] een doorn in het oog van de Belastingdienst. Hij zegt dat hij al vaker tegen [verdachte 2] heeft gezegd rustig aan te doen en bij wijze van spreken gewoon een ‘Fiatje 500’ te rijden, “want het steekt gewoon en niet alleen bij de belastingdienst maar ook in die omgeving waar hij zit een hoop haat en nijd.” [financieel adviseur] antwoordt daarop dat hij de indruk heeft dat het niet puur op het fiscale zit. [verdachte] reageert dan door te zeggen dat het ook strafrechtelijk is. Even later in het gesprek zegt [verdachte] “Daarom heb ik .... ook gezegd ... zorg dat je ergens in loondienst komt. Zorg dat je ergens een dienstverband creëert. Zorg dat je gewoon zichtbaar wordt voor hetgeen je nu aan het doen bent en niet voor hetgeen je hebt gedaan, want daar valt toch niks meer aan te doen.”
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de onderhavige goederen onder zich heeft genomen op een tijdstip gelegen na voornoemd telefoongesprek.
Uit het vorenstaande blijkt ontegenzeggelijk dat de verdachte omstreeks de datum waarop het telefoongesprek is gevoerd, ervan op de hoogte was dat [verdachte 2] zich bezig hield met criminele activiteiten waarbij door hem werd geadviseerd om als dekmantel een dienstverband te creëren. Voorts is aannemelijk dat de verdachte als financieel adviseur uit hoofde van zijn werkzaamheden voor [verdachte 2] op de hoogte was van het feit dat deze geen, althans nauwelijks, legale inkomsten had. Daarmee staat vast dat verdachte wist dat de inkomsten van [verdachte 2] tenminste grotendeels uit diens criminele activiteiten afkomstig moesten zijn en dat de kans dat de door hem aangeschafte goederen met die gelden betaald waren tenminste aanmerkelijk was.
In het licht van dat uitgangspunt dient het overzicht van verdachte dat hij heeft opgesteld rond het vertrek van [verdachte 2] naar Curaçao [8] en waarin verdachte zich afvraagt of hij strafbaar is, te worden gezien als een bevestiging dat verdachte wist dat hij met zijn activiteiten voor [verdachte 2] de grens van wat strafrechtelijk toelaatbaar was, kon overschrijden. Dat verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van [verdachte 2] kan ook worden aangenomen op grond van hetgeen wordt gezegd in een mailconversatie tussen [verdachte 2] en verdachte van 19 augustus 2008, in welk gesprek verdachte zegt dat hij misschien aan de advocaat zal vragen of hij [verdachte 2] kan bellen omdat ze daar niet mogen tappen [9] , hetgeen naar het oordeel van het hof duidt op het vermoeden van een strafrechtelijk onderzoek en wederom duidt op een advies om het strafrechtelijk onderzoek te ondermijnen door te laten bellen via een geheimhoudersnummer.
Door ten aanzien van de onderhavige voorwerpen, de handelingen te verrichten zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, heeft de verdachte verhuld dat de voorwerpen die verdachte dan wel zijn vennootschap onder zich had, toebehoorden aan [verdachte 2] . Dit verhullen heeft verdachte in samenwerking gedaan met zijn mededaders [verdachte 2] en [verdachte 3] . Op grond van vorenstaande, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de ten laste gelegde auto's, horloges en waterscooters, van misdrijf afkomstig waren. Door op de genoemde wijze te handelen heeft verdachte een belangrijke rol in de uitvoering van het delict geleverd en uit de bewijsmiddelen blijkt volgens het hof tevens van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met de anderen.
Op grond van het vorenstaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich met betrekking tot de twee auto's, het horloge en de waterscooters heeft schuldig gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd op de wijze zoals bewezen is verklaard.
Bijgevolg wordt het verweer in al zijn onderdelen verworpen.
II
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van twee auto’s, een horloge en de waterscooters. Witwassen vormt een ernstige bedreiging voor de maatschappij, omdat het onlosmakelijk verbonden is met ernstige vormen van criminaliteit en onmisbare ondersteuning biedt aan het criminele circuit. Bovendien wordt de integriteit van het financiële en economisch verkeer door witwassen aangetast, hetgeen eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof voor het overige gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. november 2016, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten niet door de Nederlandse strafrechter is veroordeeld en voorts dat hij nadien, te weten: op 11 juni 2015 door de Belgische strafrechter is veroordeeld ter zake van
-zakelijk weergegeven- deelneming aan een criminele organisatie, valsheid in geschrift, heling van gestolen goederen en witwassen van opbrengsten van strafbare feiten;
- zijn overige persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheid dat hij momenteel als bestuurder werkzaam zou zijn voor het bedrijf [bedrijf] .
Op grond van het vorenstaande acht het hof oplegging van een langdurige taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie.
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn zou zijn geschonden, hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt als volgt
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 22 oktober 2008, de dag waarop de verdachte in verzekering werd gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 december 2013. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van bijna 62 maanden, zodat de eerste rechter niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 16 december 2013, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 20 maart 2017, een periode van 3 jaren en (meer dan) 3 maanden is verstreken. Daaruit volgt dat niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld het hof tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Zonder schending van de redelijke termijn zou oplegging van een taakstraf voor de duur van 200 uren, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep voor dit ziet op - kort gezegd - het (gewoonte)witwassen van:
- ( de belangen van) een onderneming/bedrijf (handelsnaam " [onderneming 1] "), gevestigd te Luxemburg op de [straat onderneming 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Spreekt de verdachte vrij van het ten laste gelegde voor zover dit ziet op (het (medeplegen van) witwassen van):
- ( (de belangen van) een onderneming/vennootschap (handelsnaam " [onderneming 2] "), gevestigd te [plaats 3] op de [adres onderneming 2] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman en mr. Y.P. Schleijpen, griffiers,
en op 20 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de weergegeven bewijsmiddelen wordt - tenzij anders vermeld - verwezen naar paginanummers van zaaksdossiers 3A en 3B, respectievelijk “Onderzoek witwassen m.b.t. [naam horecaonderneming] ” en “Onderzoek witwassen m.b.v derden” met respectieve onderzoeksnummers 29-042514-ZK/3A en 29-076793-ZK/3B en sluitingsdata 6 maart 2008 en 1 september 2009, behorende bij het proces-verbaal Onderzoek Z54112/Boontjes van het Korps landelijke politiediensten/Dienst Nationale Recherche/Unit Zuid-Nederland en bestaande uit in de wettige vorm opgemaakte processen-verbaal, ambtshandelingen, documenten en andere geschriften, doorgenummerde dossierpagina’s respectievelijk 1 tot en met 1049 en 1 t/m 541.
2.Zie het geschrift, te weten een rapport van de Belastingdienst/Oost-Brabant/kantoor Tilburg , doorgenummerde dossierpagina’s 466 tot en met 479, zaaksdossier 3B.
3.Zie het proces-verbaal van verhoor, d.d. 23 oktober 2008, doorgenummerde dossierpagina’s 2 tot en met 4 (bijlage 1), zaaksdossier 3B.
4.Zie het proces-verbaal verhoor, d.d. 16 november 2009, opgenomen bij zaaksdossier 3B, 2e aanvullend proces-verbaal einddossier Boontjes, doorgenummerde pagina’s 13 tot en met 15, voor zover inhoudende de verklaring van [naam broer] , zijnde een broer van [verdachte 2] en het proces-verbaal verhoor, d.d. 16 november 2009, opgenomen bij zaaksdossier 3B, 2e aanvullend proces-verbaal einddossier Boontjes, doorgenummerde pagina’s 16 en 17, voor zover inhoudende de verklaring van [naam zus] , zijnde een zus van [verdachte 2] .
5.Zie het proces-verbaal van verhoor, d.d. 23 oktober 2008, bijlage 14 van het persoonsdossier [verdachte] , behorende bij het proces-verbaal Onderzoek Z541 12/Boontjes met proces-verbaalnummer 29-049061 van het Korps landelijke politiediensten/Dienst Nationale Recherche/Unit Zuid-Nederland, pagina’s 258-262, inhoudende de verklaring van de verdachte.
6.Hierna wordt telkens verwezen naar pagina’s van zaaksdossier 3C (witwassen m.b.v. derden), behorende bij het proces-verbaal Onderzoek Z541 12/Boontjes met proces-verbaalnummer 29-049061 van het Korps landelijke politiediensten/Dienst Nationale Recherche/Unit Zuid-Nederland.
7.Het geschrift, te weten een tapgesprek, bijlage 1, pagina’s 190 tot en met 196 van het persoonsdossier [verdachte] .
8.Het geschrift, te weten een overzicht, beslagnummer C2.1.10.2.004, pagina 292 van het persoonsdossier [verdachte] .
9.Het geschrift, te weten een chatgesprek, bijlage 13, pagina 225 van het persoonsdossier [verdachte] .