In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht had over een geschil dat voortvloeide uit een pleziertocht met een boot die zijn thuishaven in Nederland had, maar die in België voer. De appellante, [Rederij] B.V., had een boottocht georganiseerd voor [geïntimeerde], die in België woonde. De zaak kwam voort uit een eerder vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter betwistte. Het hof oordeelde dat de Belgische rechter in beginsel bevoegd was, omdat de pleziertocht in België plaatsvond. De appellante stelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had omdat er ook in Nederland gevaren was, maar het hof oordeelde dat de in Nederland gevaren kilometers slechts voorbereidende werkzaamheden waren en geen rechtsmacht scheppen. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen, en vernietigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de appellante.