ECLI:NL:GHSHE:2017:1085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
200 117 015_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de status van garage-inventaris in het kader van wanprestatie en ontbinding van koopovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om een hoger beroep van Autocentrum Zuid-Nederland B.V. (AZN) tegen VDN Auto’s B.V. (VDN) met betrekking tot de ontbinding van een koopovereenkomst. De zaak betreft de verkoop van garage-inventaris, waarbij de vraag rijst of bepaalde zaken, zoals balies en andere apparatuur, door natrekking onroerend zijn geworden. Het hof heeft eerder in een tussenarrest geoordeeld dat de gemetselde balies onroerend zijn, maar moet nu bepalen of andere zaken, zoals het hekwerk en de autowasinstallatie, ook als bestanddeel van de gehuurde garage kunnen worden aangemerkt. Het hof heeft besloten een deskundige aan te stellen om de verkeersopvattingen in de garagebranche te onderzoeken en te bepalen of de genoemde zaken onroerend zijn geworden. De deskundige, de heer R.G. Wehmeijer, zal vragen beantwoorden over de status en waarde van de inventaris. De procedure is voortgezet na een comparitie en het hof heeft de verdere beslissing aangehouden tot het deskundigenbericht is ontvangen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.117.015/01
arrest van 21 maart 2017
in de zaak van
Autocentrum Zuid-Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.J.A. Verhagen te Eindhoven,
tegen:
[VDN] Auto’s B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof te Helmond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 april 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, sector civiel recht gewezen vonnis van 22 februari 2012 tussen appellante -AZN- als eiseres, en geïntimeerde -VDN-, als gedaagde.
Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • voornoemd arrest van 1 april 2014;
  • de processen-verbaal van comparitie van 16 juni 2014 en 19 augustus 2014, waarbij tijdens laatstgenoemde comparitie VDN een akte tot het in het geding brengen van stukken heeft genomen, waarbij producties zijn overgelegd.
Na afloop van de comparitie d.d. 19 augustus 2014 is arrest gevraagd. Het hof doet recht op de hiervoor genoemde stukken en de stukken die zijn genoemd in het tussenarrest.

7.De beoordeling

7.1
AZN heeft tijdens de comparitie haar vordering verminderd. Zij vordert thans alleen nog ontbinding van de koopovereenkomst maar alleen voor zover daarbij zijn verkocht de balies, het hekwerk, de remmentester, de autowasinstallatie en de lichtreclame. Het hof zal recht doen op deze verminderde vordering.
7.2
Het hof heeft in het tussenarrest van 1 april 2014 vastgesteld dat de gemetselde balies zaken zijn die niet van de hoofdzaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht, waarmee deze balies bestanddeel van het gehuurde en daarmee onroerend zijn. Het hof heeft in rov. 4.6 van dat arrest geoordeeld dat VDN in elk geval wat de levering van die balies betreft toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis.
7.3
De nu nog te beantwoorden vraag is of de overige vier zaken, en wel het hekwerk, de autowasinstallatie, de lichtreclame en de remmentester, bestanddeel van de gehuurde garage zijn geworden. Indien één of meer van deze zaken bestanddeel zijn geworden, heeft VDN ook deze zaken niet kunnen leveren en is zij ook wat die zaken betreft toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis. In deze zaak moet de vraag of een of meer van de vier genoemde zaken bestanddeel van de gehuurde garage zijn geworden, worden beantwoord aan de hand van de verkeersopvattingen in de garagebranche, waarbij heeft te gelden dat als de zaak zodanig met de garage is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht, die zaak bestanddeel is van de garage (art. 3:4 BW).
Het komt het hof geraden voor om die vraag voor te leggen aan een deskundige op het gebied van garages. Naar verwachting kan juist een in de garagebranche deskundige antwoord geven op de vraag of de verkeersopvattingen in die garagebranche met zich brengen dat een of meer van genoemde zaken als bestanddeel moeten worden aangemerkt. Tijdens de comparitie hebben partijen verklaard dat het hof zonder verdere tussenkomst van hen het bureau [Taxatie- en Expertisebureau] mag benaderen teneinde dit bureau de nader door het hof te formuleren vragen voor te leggen. VDN heeft hierbij wel verklaard dat dit bureau alleen als deskundige mag worden benoemd indien het enige contact dat AZN heeft gehad met het bureau [Taxatie- en Expertisebureau] heeft bestaan uit een telefoongesprek waarin AZN dit bureau heeft gevraagd of zij in deze als deskundige konden optreden. Bureau [Taxatie- en Expertisebureau] heeft desgevraagd door het hof niet verklaard andere contacten met AZN te hebben gehad dan voornoemd telefoongesprek en heeft zich bereid verklaard na bezichtiging van de garage de volgende vragen te beantwoorden:
bevinden het hekwerk, de autowasinstallatie, de lichtreclame en de remmentester zich nog in of aan de garage gelegen aan het [perceel] te [vestigingsplaats] ;
indien zich nog één of meer van deze vier zaken zich aldaar bevinden, zijn deze zaken dan volgens de verkeersopvattingen in de garagebranche bestanddeel geworden van dat pand, waarbij heeft te gelden dat de zaak in elk geval bestanddeel is als de zaak zodanig met de garage is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht. U dient het antwoord zo uitvoerig mogelijk te motiveren (en bijvoorbeeld zo nauwkeurig mogelijk te vermelden waaruit eventuele schade bij verwijdering van een zaak bestaat en hoeveel herstel van die schade zou kosten);
kunt u indien één of meer van de vier genoemde zaken zich niet meer op het adres [perceel] te [vestigingsplaats] bevinden, aan de hand van de informatie in het dossier, onder andere de overgelegde foto’s, vraag b beantwoorden?
kunt u ongeacht uw antwoord op de voorgaande vragen bij benadering de waarde vermelden die elke zaak (het hekwerk, de autowasinstallatie, de lichtreclame en de remmentester) had begin januari 2006 en vervolgens in december 2010/januari 2011? Kunt u als een of meer van de genoemde vier zaken zich niet meer ter plekke bevinden, deze vraag beantwoorden aan de hand van de stukken die zich in het dossier bevinden?
heeft u verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak?
Het door bureau [Taxatie- en Expertisebureau] gevraagde voorschot is niet hoger dan partijen blijkens hun verklaringen tijdens de comparitie bereid waren te betalen. AZN dient krachtens art. 195 tweede volzin Rv de kosten van de deskundige voor te schieten.
7.4
Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

8.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht en benoemt in deze tot deskundige:
De heer R.G. Wehmeijer, verbonden aan Taxatie- en expertisebureau [Taxatie- en Expertisebureau] B.V.
[adres]
[postcode] [vestigingsplaats] :
verzoekt de deskundige om gemotiveerd de volgende vragen te beantwoorden:
a. bevinden het hekwerk, de autowasinstallatie, de lichtreclame en de remmentester zich nog in of aan de garage gelegen aan het [perceel] te [vestigingsplaats] ;
b. indien zich nog één of meer van deze vier zaken zich aldaar bevinden, zijn deze zaken dan volgens de verkeersopvattingen in de garagebranche bestanddeel geworden van dat pand, waarbij heeft te gelden dat de zaak in elk geval bestanddeel is als de zaak zodanig met de garage is verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht. U dient het antwoord zo uitvoerig mogelijk te motiveren (en bijvoorbeeld zo nauwkeurig mogelijk te vermelden waaruit eventuele schade bij verwijdering van een zaak bestaat en hoeveel herstel van die schade zou kosten);
c. kunt u indien één of meer van de vier genoemde zaken zich niet meer op het adres [perceel] te [vestigingsplaats] bevinden, aan de hand van de informatie in het dossier, onder andere de overgelegde foto’s, vraag b beantwoorden?
d. kunt u ongeacht uw antwoord op de voorgaande vragen bij benadering de waarde vermelden die elke zaak (het hekwerk, de autowasinstallatie, de lichtreclame en de remmentester) had begin januari 2006 en vervolgens in december 2010/januari 2011? Kunt u als een of meer van de genoemde vier zaken zich niet meer ter plekke bevinden, deze vraag beantwoorden aan de hand van de stukken die zich in het dossier bevinden?
e. heeft u verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor de onderhavige zaak?
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek beginnen nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 1.125,30 inclusief btw, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat AZN genoemd voorschot van € 1.125,30 zal overmaken binnen veertien (14) dagen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien de kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. J.R. Sijmonsma tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 1 augustus 2017 in afwachting van het deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, L.S. Frakes en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 maart 2017.
griffier rolraadsheer