In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen en had hoger beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 364 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdachte had gedurende een periode van elf maanden een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal in zijn bezit. Het hof heeft de ernst van de feiten onderkend, maar ook rekening gehouden met de relatief milde vorm van kinderpornografie die in dit geval aan de orde was. De verdachte heeft blijk gegeven van inzicht in zijn handelen en zijn leefsituatie is stabiel. Het hof oordeelt dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk zou zijn en dat de opgelegde straf voldoende is om recidive te voorkomen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.