ECLI:NL:GHSHE:2017:1082

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
20-004117-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel en witwassen met betrekking tot amfetamine en cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, deelname aan een criminele organisatie, en witwassen. De zaak betreft een omvangrijke drugshandel waarbij de verdachte betrokken was bij de verkoop en distributie van amfetamine en cocaïne. De verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid amfetamine, ongeveer 113 kilogram, verhandeld en heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd samenwerkingsverband vormden met het oogmerk om meerdere misdrijven te plegen. De verdachte is ook veroordeeld voor witwassen, waarbij hij betrokken was bij de aankoop van een horecabedrijf met geld dat vermoedelijk van misdrijf afkomstig was. Het hof heeft de strafmaat vastgesteld op vijf jaar gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM. De uitspraak is gedaan na een gedetailleerde beoordeling van de bewijsvoering, waaronder tapgesprekken en verklaringen van medeverdachten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-004117-13
Uitspraak : 20 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 december 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 02-984816-08 en 02-984817-10, tegen

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken;
  • meer subsidiair bepleit -voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen- dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden en dat dit moet leiden tot strafvermindering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(parketnummer 02-984816-08:)
1. primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 6 maart 2008 tot en met 18 maart 2008
te Bergen op Zoom en/of te Breda en/of te Vianen en/of te Ede, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 113 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 6 maart 2008 tot en met 11 maart 2008 te Vianen, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens),
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of geld(en) en/of (een) ander(e) betaalmiddel(en) voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en) hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s),
  • een of meer (al dan niet telefonische) bespreking(en) gevoerd met betrekking tot de verkoop en/of de levering van amfetamine;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 juni 2007 tot en met 23 oktober 2008 te Tilburg en/of te Vianen en/of te Amsterdam en/of te Dongen, in elk geval in Nederland en/of in België en/of te Curaçao,
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en/of [voorletters 1] [medeverdachte 1] en/of [voorletters 1] [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van amfetamine en/of MDMA, in elk geval van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, strafbaar gesteld in artikel 2 sub a en/of 2 sub b en/of 2 sub c van de Opiumwet en/of
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en/of
  • witwassen als bedoeld in artikel 420bis en/of 420ter en/of 420quater van het Wetboek van Strafrecht;
(parketnummer 02-984817-10:)
1. primair
hij op meerdere althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 juni 2007 tot en met 23 oktober 2008,
te Willemstad, in elk geval te Curaçao en/of te Tilburg en/of te Vianen en/of te Dongen, althans in Nederland en/of te [plaatsnaam] , althans in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
van (een) voorwerp(en), te weten
  • (de belangen van) een horecabedrijf (handelsnaam " [naam horecabedrijf] "), gevestigd te Willemstad (te Curaçao) op de [adres 1] en/of
  • (een) (grote) geldbedrag(en) (onder meer zijnde EUR 230.000,- (ten behoeve van de aankoop van een genoemd horecabedrijf met handelsnaam " [naam horecabedrijf] ", gevestigd te Willemstad, te Curaçao op de [adres 1] ) en/of een of meer andere geldbedrag(en) en/of
  • een of meer horloge(s) (een Aquanautic, kastnummer [kastnummer] en/of een Rolex, kastnummer [kastnummer 2] en/of een Rolex, kastnummer [kastnummer 3] ) en/of
  • sieraden (zijnde onder meer een ring (IBN-code E2.09.03.002) en/of een ring (IBN-code A8.02.002)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemd(e) voorwerp(en) en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie bovengenoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
bovengenoemde voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders(s), ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerp(en), wist(en) dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op meerdere althans een tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 juni 2007 tot en met 23 oktober 2008,
te Willemstad, in elk geval te Curaçao en/of te Tilburg en/of te Vianen en/of te Dongen, althans in Nederland en/of te [plaatsnaam] , althans in België,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten
  • (de belangen van) een horecabedrijf (handelsnaam " [naam horecabedrijf] "), gevestigd te Willemstad (te Curaçao) op de [adres 1] en/of
  • (een) (grote) geldbedrag(en) (onder meer zijnde EUR 230.000,- (ten behoeve van de aankoop van een genoemd horecabedrijf met handelsnaam " [naam horecabedrijf] ", gevestigd te Willemstad, te Curaçao op de [adres 1] ) en/of een of meer andere geldbedrag(en) en/of
  • een of meer horloge(s) (een Aquanautic, kastnummer [kastnummer] en/of een Rolex, kast nummer [kastnummer 2] en/of een Rolex, kast nummer [kastnummer 3] ) en/of
  • sieraden (zijnde onder meer een ring (IBN-code E2.09.03.002) en/of een ring (IBN-code A8.02.002)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van bovengenoemd(e) voorwerp(en) en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), verborgen en/of verhuld wie bovengenoemde voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders(s), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
bovengenoemde voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededaders(s), ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerp(en), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat de bovengenoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks 03 januari 2008 tot en met 19 januari 2009
te Rotterdam en/of te Waalwijk en/of te Nieuwerkerk aan den IJssel, in elk geval in Nederland en/of te [plaatsnaam] , in elk geval in België en/of te Conakry, in elk geval in Guinee en/of te Matadi en/of Boma, in elk geval in Congo-Kinshasa,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of heroïne en/of amfetamine en/of MDMA (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
  • een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
  • (een) voorwerp(en) en/of (een) vervoermiddel(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) opzettelijk (telkens),
  • een of meer (al dan niet telefonische) bespreking(en) gevoerd met betrekking tot de preparatie/verbouw van een of meer (flatrack)container(s) en/of
  • een of meer (flatrack)container(s) voorzien van verborgen ruimte(s) en/of
  • een of meer (flatrack)containers (voorzien van verborgen ruimte(s)) verzonden naar Conakry, in elk geval in Guinee en/of te Matadi en/of Boma, in elk geval in Congo-Kinshasa.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij parketnummer parketnummer 02-984817-10 onder 1. ten laste is gelegde, althans voor zover dit betreft
-kort gezegd- het (medeplegen van witwassen) van:
- een of meer horloge(s) (een Aquanautic, kast nummers [kastnummer] en/of een Rolex, kast nummers [kastnummer 2] en/of een Rolex, kast nummers [kastnummer 3] ) en/of
- sieraden (zijnde onder meer een ring (IBN-code E2.09.03.002) en/of een ring (IBN-code A8.02.002).
In het bijzonder heeft het hof op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat deze goederen zijn aangekocht met geld dat overwegend van misdrijf afkomstig is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 02-984816-08 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 02-984817-10 onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(parketnummer 02-984816-08:)
1. primair:
hij in de periode van 6 maart 2008 tot en met 18 maart 2008
te Bergen op Zoom en Breda en Vianen en Ede,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, ongeveer 113 kilogram amfetamine,
zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 01 juni 2007 tot en met 22 oktober 2008 te Vianen
heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie bestaande uit hem, verdachte, en [voorletters 1] [medeverdachte 1] en [voorletters 1] [medeverdachte 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van amfetamine en MDMA,
  • middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, strafbaar gesteld in artikel 2 sub a en/of 2 sub b en/of 2 sub c van de Opiumwet en
  • het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet;
(parketnummer 02-984817-10:)
1. primair
hij in de periode van 19 juni 2007 tot en met 22 oktober 2008,
te Willemstad, Curaçao en te Tilburg en Vianen en Dongen,
tezamen en in vereniging met anderen,
voorwerpen, te weten
  • (de belangen in) een horecabedrijf (handelsnaam " [naam horecabedrijf] "), gevestigd te Willemstad, te Curaçao, op de [adres 1] en
  • geldbedragen (onder meer zijnde EUR 230.000,- (ten behoeve van de aankoop van genoemd horecabedrijf met handelsnaam " [naam horecabedrijf] ", gevestigd te Willemstad, te Curaçao op de [adres 1] )
heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders, ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van bovengenoemde voorwerpen, wisten dat de bovengenoemde voorwerpen - middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 20 februari 2008 tot en met 19 januari 2009
te Rotterdam en te Waalwijk en te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- anderen heeft getracht te bewegen om dat feit mede te plegen en
- een voorwerp of een vervoermiddel voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededaders wisten, dat dat bestemd was tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en verdachtes mededaders opzettelijk (telkens),
- ( telefonische) besprekingen gevoerd met betrekking tot de preparatie/verbouw van een (flatrack)container en
- een (flatrack)container voorzien van verborgen ruimtes.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
(t.a.v. de bij parketnummer 02/984816-08 onder 1. en 2. en bij parketnummer 02/984817-10 onder 1. bewezen verklaarde feiten:)
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.

(t.a.v. het bij parketnummer 02/984817-10 onder 2. bewezen verklaarde:)

De bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest. Tevens zijn redengevend de bewijsmiddelen in de noten zijn opgenomen bij onderstaande overwegingen. Uit die bewijsmiddelen blijkt het volgende. [1]
Uit tapgesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] [2] en de verklaring van [medeverdachte 3] [3] kan worden afgeleid dat [medeverdachte 4] via [medeverdachte 3] vanaf 3 januari 2008 bezig was om voor zichzelf en zijn vriendin een paspoort en een visum te regelen om naar Congo, Afrika te kunnen gaan. De benodigde papieren werden door [medeverdachte 5] geregeld. Door het observatieteam [4] werd gezien dat [medeverdachte 5] [5] samen met [medeverdachte 3] op 7 januari 2008 naar de Congolese ambassade te Brussel ging. Daar kreeg [medeverdachte 5] een formulier, waarna hij en [medeverdachte 3] naar het Bastionhotel te Rotterdam reden. In dit hotel waren [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] reeds aanwezig, zoals werd gesignaleerd door het observatieteam. Gehoord werd dat [medeverdachte 4] zong: “Ik ga naar Afrika, ik ga naar Afrika”. Vervolgens vond een ontmoeting plaats tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] , waarbij [medeverdachte 4] zijn persoonlijke gegevens aan [medeverdachte 5] gaf en een formulier invulde. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] stelden enkele vragen over de reis, een paspoort en een schip.
Uit het later in beslag genomen paspoort van [medeverdachte 4] bleek dat een visum was afgegeven
voor Congo (datum 23 januari 2008) en Republiek Guinee. [6]
Vanaf 9 januari 2008 hielden [medeverdachte 3] en zijn vriendin zich ook bezig met de voorbereidingen voor een reis naar Afrika. [7] Zij verbleven vanaf 24 januari 2008 tot 12 februari 2008 in Congo. [8]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij dat visum voor Congo had geregeld voor [medeverdachte 4] omdat [medeverdachte 4] dolgraag meewilde, maar dat [medeverdachte 4] uiteindelijk niet is meegegaan. [9]
Uit tapgesprekken tussen [medeverdachte 3] en [verdachte 1] van 26, 29 en 31 januari 2008 [10] blijkt dat [medeverdachte 3] in Congo wachtte op containers per boot met “het spul, die rommel” (zegt [medeverdachte 3] , p. 1823) en “de rotzooi” (zegt [medeverdachte 3] , p. 1826), die niet kwamen.
[medeverdachte 3] heeft later verklaard dat hij – achteraf gezien – vermoedt dat [medeverdachte 4] in opdracht van [medeverdachte 6] op 24 januari 2008 zou meegaan naar Congo in verband met “die rotzooi” en dat hij met “die rotzooi” cocaïne bedoelt. [11]
In zijn verhoor op 19 januari 2009 verklaart hij onder meer (p. 1820) dat hij volgens zijn paspoort in Congo is geweest van 24 januari tot 12 februari 2008. Tevoren had hij een afspraak gemaakt met [verdachte 1] [ [verdachte 1] ; hof] dat [verdachte 1] zou zorgen dat een bepaalde machine in Congo zou komen. [verdachte 1] zou dit transport regelen via [medeverdachte 6] . Maar eenmaal in Congo bleek [medeverdachte 3] dat de machine daar niet was. Daarover is hij [in de tapgesprekken; hof] zo boos geworden. [medeverdachte 3] verklaart verder (p. 1820): “Op 12 februari 2008 ben ik onverrichter zaken teruggekeerd naar Nederland. Toen ik in Nederland aankwam heb ik [verdachte 1] gebeld en gezegd dat [medeverdachte 6] een grote lul was. [verdachte 1] beloofde mij toen dat hij het goed zou maken omdat hij nog meer werk voor mij had. Diezelfde dag of snel daarna heb ik [medeverdachte 6] gezien. Toen zijn we ook naar de container wezen kijken. Ik heb toen de container bekeken samen [medeverdachte 6] en [betrokkene 2] .”
Verder reageert [medeverdachte 3] in dit verhoor op het regelen van een visum voor Congo ten behoeve van [medeverdachte 4] :
(p.1821) “O[pmerking verbalisanten]: Op 3 januari 2008 om 19.03 uur heb jij een telefoongesprek met [medeverdachte 4] . (0801031903.TA15). Hierin zeg jij tegen [medeverdachte 4] dat hij 2 pasfoto's moet regelen.
We laten je het gesprek horen.
V[raag]: Waarom moet [medeverdachte 4] twee pasfoto's regelen en wat moet jij ermee?
A[ntwoord]: Die waren bestemd voor een visum voor Congo.
V: Waarom heb je dat geregeld?
A: Omdat hij dolgraag mee wou. Ik denk achteraf dat hij in opdracht van [medeverdachte 6] mee moest
om te kijken voor die rotzooi.
V: Wat bedoel je met die rotzooi?
A: Die coke.
V: Voor wanneer was dat visum?
A: Voor de reis van de 24ste. Hij is toen niet meegegaan. Het kan best zijn dat [medeverdachte 6] heeft
gezegd dat hij die rotzooi toch niet verstuurd en dat [medeverdachte 4] toen niet meegegaan is.”
Het vorenstaande maakt aannemelijk dat [medeverdachte 3] in de tapgesprekken van 26, 29 en 31 januari 2008, waar hij het heeft over “het spul, die rommel” en “de rotzooi”, refereert aan drugs/cocaïne.
In het tapgesprek met [verdachte 1] van 29 januari 2008 klaagt [medeverdachte 3] dat hij daar zit zonder spul “en die jongens die zijn hier al een paar keer geweest en hij moet nu weer zeggen ‘nee het is er nog niet’. Die jongens zijn al weer terug naar hun land. Als het niet lukt dan hoeven ze het niet meer, dan vertrouwen ze het niet meer”. [medeverdachte 3] denkt dat “hij” de boot niet betaalt en dat “het” nog niet eens weg is. “Jawel” zegt [verdachte 1] “daar heb ik hem geld voor gegeven”. [12] In het tapgesprek van 31 januari 2008 zegt [medeverdachte 3] tegen [verdachte 1] “als ik het morgen niet heb is het gewoon over”, “ik laat me niet voor de gek houden”, “ik heb 6000 euro betaald” “die dikke zegt tegen mij…”, waarop [verdachte 1] tegen [medeverdachte 3] zegt dat [medeverdachte 3] niet tegen hem moet schelden, hij doet gewoon zijn best, maar dat [medeverdachte 3] dan tegen ‘die dikke’ moet schelden. [medeverdachte 3] antwoordde “Ik heb geen grote mond tegen jou. Ik heb een grote mond tegen ‘die dikke’”. [13]
Uit tapgesprekken van 6 maart 2008 tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 3] en tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] (13:54 uur, 14:00:15 en 14:00:40 uur), tapgesprekken van 11 maart 20018 tussen ene [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] en tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] (17:02 en 17:03 uur), tapgesprekken van 17 maart 2008 tussen [verdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] (13:50 en 13:55 uur) en een daarop volgende observatie op 17 maart 2008 van een ontmoeting tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [voornaam 3] [medeverdachte 7] , blijkt dat als [verdachte 1] en [medeverdachte 3] praten over “die dikke”, zij [medeverdachte 6] bedoelen. [14]
Op 28 januari 2008 informeerde [medeverdachte 6] telefonisch bij het bedrijf [bedrijf 6] naar de mogelijkheid om vier gebundelde flatrackcontainers met maat van een 40 footer als één bundel containers vanuit Guinee naar Congo te verschepen. [15] [bedrijf 7] stelde [medeverdachte 6] volgend op zijn aanvraag per e-mail d.d. 1 februari 2008 namens [bedrijf 1] , [adres 2] Rotterdam met als onderwerp “verscheping Antwerpen-Matadi” per mail van diezelfde datum in kennis van de eerstvolgende afvaart met de boot [naam boot] op 25 februari vanuit Antwerpen. [16] Daarop deelde [medeverdachte 6] op 8 februari 2008 telefonisch aan [medeverdachte 3] mee dat ze het op de eerste boot niet mee konden nemen, maar dat het de 25e zou worden. [medeverdachte 3] vond dit erg jammer; hij moest nu eerst naar huis komen. [17]
[medeverdachte 6] informeerde op 14 februari 2008 bij [bedrijf 2] naar containers. [18] Hij vraagt of er nog flexibles, 40 fts staan en of de ‘texu’ kleur bruin met nummer 898028mum2 opzij kan worden gehouden.
Door het observatieteam [19] werd gezien dat [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] [20] op 20 februari 2008 bij [bedrijf 2] in Rotterdam bij flatrackcontainers staan. Een verbalisant zag later dat een van die flatrackcontainers waarbij deze drie personen hadden gestaan een container was met het containernummer TEXU 897793 0GB 4363. Hierna hadden [medeverdachte 6] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] een ontmoeting met [medeverdachte 7] in het hotel Van der Valk te Nieuwerkerk aan den IJssel. [medeverdachte 7] zei tijdens die ontmoeting onder meer “you put pressure on the twenty five”. [21]
[voorletters 2] [getuige 2] , directeur van [bedrijf 2] , heeft de politie een factuur d.d. 26 februari 2008 van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] overhandigd. Volgens deze factuur is de container met nummer TEXU 897793 0 alsmede een blik verf op 21 februari 2008 geleverd aan [bedrijf 1] aan de [adres 3] te Rotterdam. [getuige 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] hiertoe de opdracht had gegeven en dat [medeverdachte 6] aan [getuige 2] had gevraagd of hij verf bij deze container kon leveren in dezelfde kleur als de container. [22] [getuige 2] heeft voorts verklaard dat er bij aflevering geen verborgen compartimenten in/aan de container zaten, anders was dit hem opgevallen. [23]
Deze container werd in opdracht van [medeverdachte 6] door [bedrijf 5] BV [24] vanuit
[bedrijf 2] , [adres 4] te Rotterdam naar het bedrijventerrein van [medeverdachte 3] aan de [adres 5] in Waalwijk vervoerd. [25]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] naar een container is gaan kijken en dat daarna in het hotel Van der Valk in Nieuwerkerk aan den IJssel met [medeverdachte 7] werd gesproken over deze container. Volgens [medeverdachte 3] vroeg [medeverdachte 7] wanneer hij daaraan kon beginnen en dat het zo snel mogelijk klaar moest zijn. [medeverdachte 3] verklaarde dat de container de dag erna bij zijn bedrijf in Waalwijk aankwam en dat hij en zijn zoon zich toen ‘de pleuris’ hebben gewerkt om dat ding op tijd klaar te krijgen. De opbergplaatsen moesten zo gemaakt worden dat het niet opviel. Hij moest ook dezelfde verf en bouten gebruiken. [26] [medeverdachte 6] heeft verf geregeld om een nieuwe verflaag over de lasnaden te kunnen aanbrengen. In een tapgesprek [27] van 23 februari 2008 zei [medeverdachte 6] tegen [medeverdachte 3] dat hij zou zorgen voor die kleur. [medeverdachte 3] zei daarop dat het anders niet zou gaan, omdat het dan zou opvallen. In een tapgesprek van 25 februari 2008 om 09:59 uur belde [medeverdachte 6] naar [medeverdachte 3] met de mededeling dat [medeverdachte 3] het rustig aan kon doen. Waarom?, vroeg [medeverdachte 3] . “De 27e ’s ochtends, dus ik moet 26 laat inleveren”, antwoordde [medeverdachte 6] . [28] Tijdens een tapgesprek [29] op dinsdag 26 februari 2008 gaf [verdachte 1] aan dat hij ‘donderdag’ naar [medeverdachte 6] zou gaan om ‘de puntjes op de i te zetten’. In opdracht van [medeverdachte 6] [30] is de geprepareerde container op 27 februari 2008 [31] vervoerd naar een gedeelte van het bedrijventerrein in Rotterdam aan de [adres 6] , dat door het bedrijf van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] [bedrijf 1] werd gehuurd. [32] In het bijzijn van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] werd de container afgeladen en op het terrein geplaatst. [33]
Een dag later is door de politie [34] een onderzoek aan de container ingesteld. Hierbij is gebleken dat de container voorzien was van het nummer GB 4363/TEXU 897793 0, dat de oude boorgaten in de vloerdelen van de container niet meer waren voorzien van schroeven, dat de vloerdelen voorzien waren van nieuwe schroeven, dat de container voorzien was van een roodbruine verflaag, dat er van binnenuit was gelast, dat de verf door het lassen aan de buitenzijde was verbrand, dat de verbrande verf met andere verf was overgespoten en dat de container op meerdere plaatsen met dezelfde verfkleur was overgespoten.
Nadien is de container - op 8 mei 2008, 3 juni 2008, 14 juli 2008, 15 juli 2008 en 10 september 2008 - gesignaleerd op het terrein van [bedrijf 2] aan de [adres 4] te Rotterdam. [35]
Op 19 januari 2009 [36] is de container op laatstgenoemd terrein aangetroffen en in beslag genomen. Het onderzoek [37] dat vervolgens aan de container plaatsvond, wees uit dat onder vastgeschroefde houten vloerdelen een dichte metalen constructie zichtbaar was. De bovenzijde van deze constructie was afgedekt door een metalen plaat die met schroeven was vastgemaakt. Nadat deze plaat was losgeschroefd, werd een ruimte zichtbaar. In de container bleken in totaal drie ruimten te zijn aangebracht.
Na meting bleken de ruimtes (1,68 x 1,95 x 0,52), (1,62 x 1,95 x 0,41) en (1,35 x 1,95 x 0,40) meter groot te zijn.
Volgens [voorletters 3] [verbalisant 2] [38] , ambtenaar van de Belastingdienst/Douane te Rotterdam, behoren de ruimtes die zijn geprepareerd aan de onderzijde van de flatrackcontainer een open constructie te zijn. De ruimtes onder deze container zijn kennelijk ingericht voor het onttrekken aan ambtelijk toezicht.
Omdat een dergelijke constructie niet normaal is, zou de container, volgens [verbalisant 2] , bij het aantreffen ervan op grond van de Algemene Douanewet in beslag worden genomen.
In een verhoor op 21 januari 2009 [39] heeft [medeverdachte 3] verklaard dat hij op 8 maart 2008 contact heeft gezocht met [medeverdachte 7] om deze te vragen of het nou ging om smokkel van cocaïne of niet. Hij heeft [medeverdachte 7] toen gevraagd “waar wij nu mee bezig waren en of het om die rotzooi ging of niet. Met die rotzooi bedoelde ik de cocaïne. [medeverdachte 7] zei dat ik dat dadelijk wel zou horen.” Later die dag vond een gesprek plaats met [medeverdachte 6] [ [medeverdachte 6] ; hof], [verdachte 1] [ [verdachte 1] ; hof] en [medeverdachte 7] . [medeverdachte 3] verklaart hierover (p. 1851): “Ik heb toen het gesprek geopend met de vraag die ik eerder al aan [medeverdachte 7] had gesteld. Ik heb namelijk gevraagd of we nu met rotzooi bezig waren of niet en dat ze eerlijk tegen mij moesten zijn. [medeverdachte 6] vroeg waar ik mij druk over maakte. Hij zei iets van: "jij doet jouw werk met die kutmachine en wij doen ons werk".
[medeverdachte 3] verklaart vervolgens in dit verhoor (p. 1851) dat het antwoord van [medeverdachte 6] voelde als een bevestiging van hetgeen hij al dacht. Op de vraag waarom hij niet vrijuit over de telefoon praatte, antwoordde [medeverdachte 3] dat die gasten, met name [verdachte 1] , hem hadden gezegd dat hij niet over de telefoon mocht praten over containers (p. 1851).
[medeverdachte 5] heeft in een verhoor op 10 januari 2009 verklaard dat hij op 23 januari 2008 met [medeverdachte 3] en, naar bleek, diens vriendin [voornaam 1] , naar Kinshsha (Congo; hof) is gevlogen en vandaar naar Boma (havenstad in Congo; hof). [40]
[medeverdachte 5] [41] heeft in een volgend verhoor op 11 januari 2009 verklaard dat hij zich realiseerde toen ze terug kwamen uit Congo dat hij gebruikt werd voor de smokkel van verdovende middelen. [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] , hof), [voornaam 3] ( [medeverdachte 7] , hof) en [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] , hof) spraken niet openlijk over de smokkel van verdovende middelen, maar hij leidde dit af uit de vele zaken die niet klopten. [medeverdachte 3] gebruikte bijvoorbeeld het woord “operatie” en ze moesten en zouden naar Congo gaan. Ook de machines die niet te vinden waren en de papieren die niet kwamen, vond hij vreemd.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] komen bij de rechter-commissaris deels terug op hun eerder afgelegde verklaringen. Het hof acht echter de verklaringen die zij bij de politie hebben afgelegd, geloofwaardig, omdat deze volgens de weergegeven vraag/antwoord-weergave van het processen-verbaal van verhoor in vrijheid zijn afgelegd, gedetailleerd zijn en aansluiten bij de (overige) bewijsmiddelen in het dossier. Deze worden derhalve voor het bewijs gebezigd.
[getuige 3] [42] , een werknemer van transportbedrijf [bedrijf 3] , verklaarde op 27 januari 2009 dat hij door [medeverdachte 6] werd benaderd om in het voorjaar van 2007 een transport van flatrackcontainers met landbouwmachines vanuit Duitsland naar Mexico te verzorgen. ”Het is zo dat [medeverdachte 6] mij vertelde dat er inderdaad drugs in die containers zou zitten als ze terug gehaald werden. Ik zou dan na het terughalen een mazzeltje krijgen. Dat is wat ik eerder nog niet verteld heb.” (p. 1743)
Later, rond mei, juni, juli 2008, werd [getuige 3] op het kantoor van [bedrijf 3] in Rotterdam door onder meer [verdachte 1] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] benaderd met de vraag of hij containers met drugs voor ze wilde verschepen. “Toen vroeg die oude man (die [getuige 3] later herkent van een foto van [medeverdachte 3] ; hof) of ik containers met drugs voor ze wilde verschepen. (…) Ze vroegen mij of ik transporten voor ze kon regelen zoals ik dat eerder voor [medeverdachte 6] ( [medeverdachte 6] , hof) had gedaan. Het ging in dit geval om containers transporteren van Afrika, hier naar toe”.
Deze ontmoeting op het kantoor van [bedrijf 3] vindt bevestiging in de verklaring d.d. 22 januari 2009 van [getuige 4] , werkgever van [getuige 3] en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] . [43] [getuige 4] verklaart: ”Dit was als ik het goed heb allemaal in de tijd dat [medeverdachte 6] vast zat. Ik heb namelijk gehoord dat hij een tijd vast heeft gezeten in 2008. Vraag: Waarvoor kwamen deze vier heren langs? Antwoord: Ze kwamen toen met zijn vieren om te informeren over die zendingen met dat Afrika verhaal. Die rooie [ [medeverdachte 3] ; volgens de herkenning van een foto door getuige [getuige 4] , p. 146 van dit verhoor; hof] was toen over de zeik, omdat [medeverdachte 6] iets nagelaten had. Ik weet niet precies waar dat over ging. Ik weet nog dat ze met zijn vieren hier aan tafel zaten en dat die rooie zei dat hij een hoop kosten had gemaakt, dat hij een hele tijd in een hotel in Afrika had gezeten en dat [medeverdachte 6] de grootste manipulator was van de wereld.” [44]
De verklaring die [getuige 3] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, inhoudend dat hij met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] uitsluitend over containers heeft gesproken, maar niet over verdovende middelen, acht het hof ongeloofwaardig. De verklaring die hij eerder bij de politie heeft afgelegd, is gedetailleerd en sluit aan bij de overige bewijsmiddelen zoals hiervoor genoemd. Deze verklaring sterkt het hof in de overtuiging dat de onderhavige flatrackcontainer geprepareerd was met de bedoeling om verdovende middelen te transporteren.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op gronden als in de pleitnota verwoord, betoogd dat de verdachte van het bij parketnummer 02-984816-08 onder 1. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de amfetamine noch de beschikkingsmacht hierover had en voorts heeft de raadsman aangevoerd dat onvoldoende is gebleken dat verdachte de levering van een hoeveelheid amfetamine van [medeverdachte 1] moest overnemen; de verdachte zou slechts een vacumeermachine voor [medeverdachte 1] ophalen.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het gesprek tussen de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 8] een NN-man dat plaatsvond op 7 maart 2008, mede gelet het versluierd taalgebruik, de context waarin de uitlatingen worden gedaan en op de samenhang met de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, gaat over een partij drugs, in het bijzonder over een transport c.q. de levering daarvan. Gelet op de door [medeverdachte 8] gebezigde woorden "zonder tegenbericht", wordt daarbij de mogelijkheid open gelaten dat het betreffende transport op een andere datum dan de afgesproken datum 11 maart 2008 zal plaatsvinden. Op 10 maart 2008 wordt de afspraak door [medeverdachte 1] telefonisch bij [medeverdachte 2] afgezegd en uitgesteld. Op 17 maart 2008 ontmoeten [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte 1] (en een aantal anderen) elkaar op het vliegveld Seppe te Bosschenhoofd. Bij het telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en verdachte op 18 maart 2008, zegt [medeverdachte 1] tegen verdachte dat ‘die man’ ‘om 12 u daar is’, waarop verdachte zegt dat hij met de ‘Vito’ komt. Blijkens dit telefoongesprek heeft verdachte [verdachte 1] weinig informatie nodig om te weten wat van hem wordt verlangd. Even later belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] , uit welk gesprek blijkt dat [medeverdachte 1] zelf niet ter plaatse zal gaan in verband met de omstandigheid dat zijn moeder op sterven ligt.
Op 18 maart 2008 ziet het observatieteam dat er een zwarte BMW stationcar geparkeerd staat op de parkeerplaats van de IKEA Breda. In die auto bevinden zich [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] . Men ziet daarna dat er een Mercedes Vito bestelbus met [verdachte 1] als bestuurder arriveert, waarna [verdachte 1] en [medeverdachte 2] wegrijden in de Mercedes Vito. De BMW met daarin [medeverdachte 8] als bijrijder en een onbekende als bestuurder volgen de Mercedes Vito. Ter hoogte van Bergen op Zoom komt een derde auto in beeld, te weten: een Volkswagen Golf die vlak achter de BMW gaat rijden. De drie auto’s stoppen in Bergen op Zoom. [verdachte 1] legt vervolgens contact met de bestuurder van de BMW, waarna de auto’s verder rijden.
De Volkswagen Golf rijdt dan naar de Halsterweg te Bergen op Zoom. [verdachte 1] heeft ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij de bestuurder is geweest van de Volkswagen Golf. De BMW en de Mercedes staan stil in de Karmel te Bergen op Zoom. [medeverdachte 2] is op dat moment de bijrijder in de Mercedes en heeft contact met een kalende man, [medeverdachte 9] . De Volkswagen Golf met daarin [verdachte 1] rijdt terug naar de Karmel vanuit de Halsterseweg en stopt naast de Mercedes en de BMW. [medeverdachte 8] pakt dan een doos uit de BMW en legt die in de Volkswagen Golf. De Mercedes met daarin [verdachte 1] , de BMW met daarin onder andere [medeverdachte 2] , en de Volkswagen Golf met daarin [medeverdachte 9] vertrekken daarna om 12:33 uur vanaf de Karmel te Bergen op Zoom. De Volkswagen Golf wordt door [medeverdachte 9] naar Ede gereden, naar de [adres 7] , waar [medeverdachte 9] binnen gaat in perceel [adres 7] 50. Later wordt in de Volkswagen Golf de onderhavige partij amfetamine aangetroffen.
Het hof concludeert dat bij voormelde ontmoeting d.d. 18 maart 2008 kennelijk buiten zicht van het observatieteam de onderhavige partij amfetamine in de Volkswagen Golf is geplaatst. De gesprekken die na 18 maart 2008 worden gevoerd zijn naar het oordeel van het hof zodanig van inhoud dat daaruit niet anders geconcludeerd kan worden dan dat de onderhavige transactie succesvol is afgerond en voorts dat de betrokkenen ervan op de hoogte waren wat er op 18 maart 2008 dag heeft plaatsgevonden en welk risico zij daarbij hebben gelopen. Met name het gesprek van 20 mei 2008, waarin [verdachte 1] met zoveel woorden zegt dat hij bij een lab is geweest, duidt erop dat tijdens de tussentijdse rit die [verdachte 1] met de Volkswagen heeft gemaakt, hij de partij amfetamine bij een laboratorium heeft opgehaald. Gelet op de bevindingen van het NFI was er sprake van hoogwaardige amfetamine.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat uit bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en bezien in samenhang met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, volgt dat de op 18 maart 2008 waargenomen gang van zaken een uitvloeisel is van het gesprek van 7 maart 2008. Verdachte was blijkens de wijze waarop door hem werd gereageerd in telefoongesprekken, volledig op de hoogte van de onderhavige levering. Het hof is – anders dan de verdediging - dan ook van oordeel dat hij de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamine en daarover ook de beschikkingsmacht had; voorts dat er amfetamine zou worden vervoerd en overgedragen, mede nu een dergelijk vervoer past in hetgeen het hof overigens in dit arrest ten aanzien van verdachte bewezen heeft verklaard.
Aan het verweer dat verdachte een vacumeermachine in plaats van een partij amfetamine voor [medeverdachte 1] op zou halen, kan, gelet op de gebezigde bewijsmiddelen en de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, geen geloof worden gehecht, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Zo wordt in een OVC gesprek van 7 maart 2008 onder andere het volgende gezegd:
R = Het is gewoon zuiver en goed en jij geeft er ook garantie op he.
H = Ja daar ben ik niet bang voor.
Het valt niet te begrijpen dat een dergelijke tekst betrekking heeft op een vacumeermachine, terwijl deze uitlatingen in het licht van de aangetroffen amfetamine wel begrijpelijk voorkomen.
Het hof merkt verder op dat het hoogst onaannemelijk is dat het zou gaan om het ophalen van een vacumeermachine, gelet op de manier waarop een en ander is georganiseerd en gepland met betrekking tot de afgesproken overdrachtsplaats, de te rijden route, de wijze waarop verdachte en medeverdachten in colonne de route hebben afgelegd, de tijdelijke afwezigheid van verdachte tijdens deze ontmoeting en het wisselen van voertuig door de verdachte in die tijd.
Voorts valt niet te begrijpen waarom verdachte de vacumeermachine niet gewoon bij [medeverdachte 1] thuis op had kunnen halen en evenmin dat [medeverdachte 1] voor een dergelijk apparaat rond het overlijden van zijn moeder zoveel moeite doet om de overdracht door te laten gaan. Op de derde plaats valt niet te begrijpen waarom [medeverdachte 1] voor een dergelijke overdacht aan verdachte uitdrukkelijk laat weten dat er een ander persoon, die verdachte kent, er bij zal zijn. Ten slotte passen de door verdachte gevoerde telefoongesprekken van 11 april en 20 mei 2008, niet bij de door hem gegeven uitleg van de gebeurtenissen op die dag.
Met betrekking tot het ten laste gelegde bestanddeel ‘tezamen en vereniging met een of meer anderen’ (het medeplegen) overweegt het hof als volgt.
Voorop gesteld wordt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer anderen.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering waar verdachte een belangrijke rol in heeft gespeeld. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen.
II.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – evenals in eerste aanleg – betoogd dat de verdachte van het bij parketnummer 02/984816-08 onder 2. ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat in casu niet kan worden gesproken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder omdat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] doch eerder, indien al bewezen, van incidentele samenwerking.
Het hof overweegt als volgt.
Onder een organisatie in de zin van art. 140 Sr moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Evenmin is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en dat de samenstelling van het samenwerkingsverband van de organisatie steeds dezelfde is.
Een organisatie in vorenbedoelde zin geldt pas als een criminele organisatie indien vast komt te staan dat deze het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het volgende. In het deelnemen ligt opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet noodzakelijk is opzet op de door de organisatie beoogde of mogelijk reeds gepleegde, concrete misdrijven. Voor deelnemen is voorts nodig dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet vereist is dat komt vast te staan dat de betrokkene heeft deelgenomen aan de misdrijven waarop het oogmerk is gericht.
Het hof stelt op de eerste plaats aan de hand van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode zich samen met onder meer [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de levering van een partij amfetamine van 113 kilogram (bewezen verklaard bij parketnummer 02-984820-06 onder 1.).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte, [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of anderen in de ten laste gelegde periode telkens bij elkaar kwamen in verschillende horecagelegenheden en ook onderling telefonisch overleg voerden over de criminele zaken waarmee zij zich gezamenlijk bezighielden, om hun handelen op elkaar af te stemmen en met elkaar afspraken te maken over de criminele zaken waarmee zij zich gezamenlijk bezig hielden. Deze criminele zaken hadden getuige de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen ontegenzeggelijk betrekking op het gezamenlijk plegen van misdrijven in het kader van de Opiumwet. Dat er sprake was van een georganiseerd verband blijkt bijvoorbeeld ook uit de hierboven besproken levering van de 113 kilo amfetamine waarbij [medeverdachte 1] vanwege het feit dat hij verhinderd was aan [verdachte 1] vraagt in te springen en [verdachte 1] dit ook doet zonder er veel woorden aan te spenderen.
Van een echte leider van de organisatie was naar het oordeel van het hof geen sprake. Alle drie de verdachten hadden naar het oordeel van het hof een zelfstandige, vergelijkbare rol, waarbij iedere verdachte kennelijk een bepaald onderdeel van de uit te voeren werkzaamheden op zich nam, waarover hij dan later verslag uitbracht aan één of meer van de anderen. Dat de verschillende verdachten daarnaast elk voor zichzelf ook bepaalde criminele contacten hadden, maakt dat niet anders. Die contacten werden door hen aangestuurd in dienst van de belangen van hen drieën. Zij investeerden ook gezamenlijk in projecten.
Het hof verwijst onder andere naar het volgende OVC gesprek waaraan [verdachte 1] (J), [medeverdachte 2] (G) en [medeverdachte 1] (H) deelnemen:
J=Kijk, als er betaald wordt, is het goed. Kijk, het enigste waar we nu even mee zitten is kijk. Als ik vandaag wel die spullen aan kan pakken, of misschien morgen, Dan doen we de eerste week ook niet te kristalliseren, want dan gaat dat even voor.
G=Oke.
J=Snap je wat ik bedoel.
G=B, wanneer hebben we B jongens,
J=Er is B
G=Heb je B. We kunnen ook aanbetalen.
J=Ja, er is B, we hebben het niet in onze zak, maar ehh.
H=Nog niet, ze zijn het af aan het draaien, kijken of het goed is.
G=Als we nu ehh oh ja komt er een blok in of zo.
J=We hebben nu, in principe, als het moet, drie draaiers.
G=Ja.
J=Er zijn drie draaiers.
G=Ja.
J=Eentje is nu aan het ehh die is nu bezig.
G=Ja.
J=Eigenlijk hebben we er zelfs vier.
H=Alleen die B was een probleem.
J=Maar die ene man, dat is ook een beetje een rotte dinge. Kijk we hebben duizend liter P. Er is ongeveer bijna de helft van afgedraaid. Die zijn klaar, maar bij die man zijn ze al een keer of drie, vier, die heeft pas vier dagen binnen gezeten, een aantal weken geleden.
G=Ja, dat zei je al ja.
J=En dan hebben ze weer een garagebox ontdekt. Daar hebben ze de platen en alles uitgehaald. Dus wat heb ik nou gezegd tegen die man, dat hij even heel rustig aan moet doen.
G=Heel voorzichtig, je hebt gelijk.
J=Dus ik heb een deel afgedraaide olie staan en een deel die nog niet afgedraaid is. Maar die hebben wij goed in onze handen, prijstechnisch. Dat is allemaal betaald. Dat is gewoon van ons eigen. De afdraaiers zijn al betaald. Maar die ehh. Dus wat hebben we nou gedaan eventjes. Omdat, zelf kunnen we die B afdraaien. Dus waar we normaal kristalliseren, Dat is nou een ehh bollen staan er en glaswerk, dat staat allemaal kant en klaar. Dus nu kunnen we op twee plekken B aanpakken. Op één plek kopen, of trouwens, allebei kopen.
H=Ja.
G=Goed nieuws.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen vast dat blijkt dat de samenwerking niet incidenteel is geweest. Integendeel, deze samenwerking had ontegenzeggelijk een duurzaam karakter en stond, zoals alle deelnemers wisten, ten dienste van het plegen van misdrijven, namelijk:
  • het buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervaardigen en/of vervoeren en/of leveren en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van amfetamine en MDMA en lysergide (LSD) en
  • het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet.
Gelet daarop is het hof van oordeel dat verdachte binnen de bewezenverklaarde periode heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr, gericht op het opzettelijk plegen van voormelde misdrijven in het kader van de Opiumwet.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
III.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep – evenals in eerste aanleg – betoogd dat de verdachte van het bij parketnummer 02/984817-10 onder 1. ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Ter onderbouwing daarvan is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Er is geen twijfel mogelijk over het feit dat verdachte in de jaren voorafgaand aan zijn vertrek naar Curaçao beschikte over een legaal verkregen inkomen en vermogen.
Om te beginnen had de verdachte een legale onderneming, eerst in Nederland en daarna in België, [plaatsnaam] ( [bedrijf 4] ). Uit de jaarcijfers blijkt dat de verdachte in dit bedrijf legale werkzaamheden verrichte met de verhuur van auto’s en dat hij hiermee een bescheiden winst maakte.
Daarnaast heeft de verdachte in 2006 een erfenis van zijn opa ontvangen. Deze opa is niet [familielid verdachte] of [naam familielid verdachte 1] of [naam familielid verdachte 2] , naar welke familieleden van verdachte door de politie onderzoek is gedaan, maar de verdachte bedoelde uitdrukkelijk [naam familielid verdachte 3] , overleden in 2006. De oma van verdachte, de moeder van zijn vader, is na de dood van [familielid verdachte] in 1946 opnieuw getrouwd met deze [naam familielid verdachte 3] , de broer van [familielid verdachte] . [naam familielid verdachte 3] is de (biologische) vader van de vader van verdachte en tevens erflater en degene die verdachte menigmaal aanzienlijke geldbedragen heeft geschonken. Verdachte is alle ter zake doende documenten kwijt geraakt door het feit dat zijn huis op [datum] in brand is gestoken, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn stellingen in zoverre niet nader kan onderbouwen.
De investering van de verdachte van € 115.000,00 in [naam horecabedrijf] had een legale herkomst. Die legale herkomst wordt niet illegaal door het verhullen van de naam van verdachte als economisch eigenaar. Voor zover er al twijfel zou bestaan over de vraag of de verdachte het gehele bedrag van € 115.000,00 legaal zou hebben verkregen, is deze vraag niet relevant.
Het gegeven dat het geld door verdachte contant is aangeleverd, levert, zonder context, mogelijk een vermoeden op van witwassen. Gelet op de verklaring van verdachte is echter begrijpelijk waarom het contant is betaald. Hij zat immers in de autohandel in België waarin veel met contant geld werd betaald. Voorts ontving hij grote bedragen contant van zijn opa [naam familielid verdachte 3] [verdachte 1] . Het enkele gegeven dat het geld contant door de verdachte werd betaald levert, mede gelet op zijn verklaring hierover, echter geen bewijs op voor een criminele herkomst.
De verdachte is niet verantwoordelijk voor het geld van [medeverdachte 1] . Hij heeft dit geld niet mede voorhanden gehad noch was er sprake van enige beschikkingsmacht van verdachte over dit geld. Beide zijn vereisten voor een bewezenverklaring van mogelijk witwassen.
Het ten laste gelegde witwassen van de belangen van [naam horecabedrijf] kan niet worden bewezen, omdat die belangen geen criminele herkomst kunnen hebben vanwege het feit dat de verdachte legaal geld heeft ingelegd.
Voor zover het gaat om het deel dat door [medeverdachte 1] in [naam horecabedrijf] is geïnvesteerd, geldt het volgende. De verdachte heeft maar beperkt baat gehad bij zijn investering in [naam horecabedrijf] en geen baat bij de investering door [medeverdachte 1] . Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat het door [medeverdachte 1] aangeleverde geld een criminele herkomst heeft, maakt deze investering door [medeverdachte 1] niet dat daarmee het gehele horecabedrijf van misdrijf afkomstig is. Slechts indien het merendeel van een geldbedrag van misdrijf afkomstig is, kan worden geconcludeerd dat het geheel van misdrijf afkomstig is. In casu is in ieder geval niet meer dan 50% van het betaalde bedrag van misdrijf afkomstig. Relevant is het feit dat het legale gemakkelijk te scheiden is van het illegale deel gelet op het feit dat er geen groot tijdsverloop was tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen. Er heeft kennelijk ook geen groot aantal of bijzondere veranderingen plaats gevonden in dat vermogen in de tussentijd en de vermenging van het illegale vermogen met het legale vermogen had een incidenteel karakter. Gelet op deze door de Hoge Raad geformuleerde criteria alsmede de vaststelling dat verdachte geen baat heeft gehad bij de investering door [medeverdachte 1] , dient hij van dit onderdeel te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de belangen van [naam horecabedrijf] zijn aangekocht door verdachte en medeverdachte [verdachte 1] voor een totaalbedrag van € 230.000,00, van welk bedrag ieder van hen de helft heeft ingebracht en welk bedrag cash is betaald aan de verkopers.
Voorts blijkt uit die bewijsmiddelen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen en/of in een georganiseerd crimineel verband, waarvan onder andere [medeverdachte 1] deel uitmaakte, heeft bezig gehouden met criminele activiteiten, in het bijzonder met overtredingen van de Opiumwet, waarmee door hem grote geldbedragen werden verdiend. Een enkele transactie heeft betrekking op 113 kilo amfetamine. Deze enkele transactie brengt al met zich mee dat de verdachte en zijn mededaders kunnen beschikken over zeer grote geldbedragen. Ook uit de internationale contacten van de verdachte komt naar voren dat verdachte zich begeeft op het terrein van grootschalige internationale drugshandel. Een terrein waar grote geldbedragen in omgaan.
Ter onderbouwing van het door de verdediging gestelde legale inkomen is onder meer verwezen naar aan het hof overgelegde jaarstukken van genoemd bedrijf over de boekjaren 2005 en 2006. Weliswaar kan uit die stukken worden afgeleid dat [verdachte 1] in genoemde jaren enig legaal inkomen kan hebben genoten, maar de omzet van het bedrijf en de daaruit behaalde winst kan geenszins een verklaring zijn voor de grote contante geldbedragen waarover de verdachte kennelijk beschikte waaronder het onderhavige geldbedrag van
€ 115.000,00. De winst lijkt nauwelijks voldoende om in een normaal levensonderhoud te voorzien, laat staan een levenswijze waar reizen naar het Caraïbisch gebied deel van uitmaakt. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan geenszins worden afgeleid dat de verdachte en/of zijn partner [medeverdachte 10] , met wie hij samenwoonde, in de ten laste gelegde periode een zodanig legaal inkomen hebben genoten dat daaruit de herkomst van genoemd geldbedrag zonder meer kan worden verklaard.
De verdediging van [verdachte 1] heeft voor het ontzenuwen van het bewijsvermoeden van witwassen voorts bepleit dat voormeld bedrag legaal is verkregen door een erfenis dan wel het sparen van geldbedragen die de verdachte van zijn ‘opa’, nader aangeduid als ‘ [naam familielid verdachte 3] ’ heeft ontvangen. Met betrekking tot de eerder door de verdediging gestelde erfenis blijkt uit de inhoud van het procesdossier dat in de computersystemen en het centraal archief van de belastingdienst geen informatie is aangetroffen die erop duidt dat de verdachte enige erfenis of schenking afkomstig van zijn familieleden [familielid verdachte] dan wel [naam familielid verdachte 1] dan wel [naam familielid verdachte 2] heeft verkregen. De verdachte zou echter reeds ter terechtzitting in eerste aanleg op 31 oktober 2012 hebben verklaard dat het niet om deze personen zou gaan, maar dat hij eerder genoemde [naam familielid verdachte 3] [verdachte 1] bedoelde.
Met betrekking tot de gestelde erfenis is opvallend dat de partner van de verdachte, [voorletter 1] [medeverdachte 10] , heeft verklaard dat de verdachte een erfenis van € 800.000,00 heeft opgestreken en dat deze erfenis officieel via de notaris is afgehandeld, maar dat de verdachte [verdachte 1] dit in zijn verhoren niet heeft bevestigd. Wat daar ook van zij, de verdediging heeft op geen enkel moment notariële stukken overgelegd waaruit van deze erfenis is gebleken. Weliswaar wordt aangevoerd dat de verdachte alle ter zake doende documenten kwijt geraakt door een brand in zijn huis, maar het moet redelijkerwijs toch mogelijk zijn om via de betrokken notaris een kopie van bedoelde stukken te verkrijgen, althans een schriftelijke verklaring van die notaris te verkrijgen.
Ook zelfs maar voor het bestaan van de door de verdediging opgevoerde persoon [voornaam 2] [verdachte 1] en de gestelde familierechtelijke betrekkingen blijkt, behalve de enkele mededelingen van de verdediging, niets uit de inhoud van het procesdossier dan wel anderszins. Het had redelijkerwijs voor de hand gelegen dat de verdediging haar stelling in zoverre middels schriftelijke bewijsstukken dan wel anderszins had onderbouwd. Deze naar voren gebrachte stellingen zijn ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden.
Daarbij komt - anders dan de verdediging meent - dat het onder zich houden van een contant geldbedrag van € 115.000,00, de veronderstelling rechtvaardigt dat het om illegaal verkregen vermogen gaat dat verborgen gehouden moet worden. Hetgeen de verdediging ter weerlegging daarvan heeft aangevoerd, kan daaraan niet afdoen. Ook contante verdiensten worden normaliter in het kader van de bedrijfsvoering afgestort bij een bank, mede met het oog op de te voeren bedrijfsadministratie. Door de verdachte zijn geen bewijzen overgelegd van contante opnamen van zijn bedrijfsrekeningen op of rond de betalingen of is anderszins aangetoond dat ook maar een gering deel van de € 115.000,- uit verdiensten van zijn bedrijf afkomstig is.
Aldus heeft de verdachte zijn stelling dat het door hem ingebrachte geld legaal geld betreft, onvoldoende onderbouwd en is daarmee het bewijsvermoeden van witwassen, in het licht van de feiten en omstandigheden zoals die uit gebezigde bewijsmiddelen naar voren komen, onvoldoende ontzenuwd. Naar het oordeel van het hof is aldus met hetgeen is aangevoerd geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring van de herkomst gegeven.
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, komt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het door de verdachte ingebrachte geldbedrag van € 115.000,00, waarmee de belangen in [naam horecabedrijf] , deels zijn aangekocht, in ieder geval grotendeels van misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de betalingen in tijd niet ver afliggen van de hierboven besproken transactie betreffende 113 kilo amfetamine.
Ten aanzien van de herkomst van het door medeverdachte [medeverdachte 1] ingebrachte geldbedrag van € 115.000,00 overweegt het hof als volgt.
[medeverdachte 1] heeft zich evenals de verdachte in de ten laste gelegde periode, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen en/of in een georganiseerd crimineel verband waarvan ook de verdachte deel uitmaakte, bezig gehouden met criminele activiteiten, in het bijzonder met overtredingen van de Opiumwet, waarmee ook door hem grote geldbedragen werden verdiend. Daarnaast kan op grond van de bewijsmiddelen worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] en/of zijn partner [medeverdachte 13] , met wie hij samenwoonde, in de ten laste gelegde periode niet een zodanig legaal inkomen hebben genoten dat daaruit de herkomst van de geldbedragen die [medeverdachte 1] kennelijk tot zijn beschikking had en evenmin diens uitgavenpatroon, kunnen worden verklaard.
Op grond daarvan staat vast het inkomen van [medeverdachte 1] in ieder geval grotendeels bestond uit inkomsten afkomstig uit zijn criminele activiteiten. Voorts staat naar het oordeel van het hof op grond daarvan vast dat het niet anders kan zijn dan dat het door [medeverdachte 1] ingebrachte bedrag van € 115.000,00 (in ieder geval grotendeels) van misdrijf afkomstig is.
Met betrekking tot het door de verdediging betwiste medeplegen door de verdachte geldt het volgende. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en [medeverdachte 1] (samen met [medeverdachte 2] ) deelt uitmaakten van een criminele organisatie die als oogmerk had - kort gezegd - het plegen van allerlei overtredingen van Opiumwet, met welke activiteiten door beide verdachten grote geldbedragen werden gegenereerd. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de verdachte heeft geweten dat ook de door [medeverdachte 1] verkregen gelden voor een groot deel uit deze criminele activiteiten afkomstig waren. Voorts blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte en [medeverdachte 1] samen uitgebreid overleg gevoerd hebben over de aankoop van (de belangen van) [naam horecabedrijf] , dat die aankoop door beiden contant is voldaan, dat verdachte en [verdachte 1] samen de uit de bewijsmiddelen naar voren komende (ingewikkelde) constructie van rechtspersonen hebben bedacht is en bewust [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] als bestuurders daarvan (‘katvangers’) naar voren hebben geschoven, met als kennelijk doel de criminele herkomst van voormelde geldbedragen, alsmede het feit dat zijzelf de eigenaars van [naam horecabedrijf] waren, ter verhullen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor bewezenverklaring van medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] is komen vast te staan.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
IV.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
V.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-984816-08 onder 1. primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 02-984816-08 onder 2. bewezen verklaarde levert op:

Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

Het in de zaak met parketnummer 02-984817-10 onder 1. primair bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Het in de zaak met parketnummer 02-984817-10 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, anderen trachten te bewegen om dat feit mede te plegen en een voorwerp of een vervoermiddel voorhanden hebben waarvan hij weet dat het bestemd is tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen:
  • de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte, zoals bewezen verklaard bij parketnummer 02-984816-08 onder 1., zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan de levering van een grote hoeveelheid amfetamine, te weten 113 kilogram;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich, in georganiseerd crimineel verband, (meermalen) heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de productie en/of de verkoop van synthetische drugs, zoals amfetamine, MDMA en LSD;
  • de omstandigheid dat de verdachte, zoals bewezen verklaard bij parketnummer 02-984817-10 onder 1., zich voorts schuldig heeft gemaakt aan witwassen, waardoor de herkomst van met criminele activiteiten verkregen gelden werd verhuld;
  • de omstandigheid dat de verdachte, zoals bewezen verklaard bij parketnummer 02-984817-10 onder 2., zich ook schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op de smokkel van harddrugs;
  • de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten in verband staan met de (zeer) grootschalige productie van en handel in (synthetische) harddrugs;
  • de omstandigheid dat (synthetische) harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren;
  • de omstandigheid dat de productie van synthetische drugs schadelijk is voor het milieu vanwege de wijze waarop chemische afvalstoffen van dergelijke productieprocessen vaak illegaal worden afgevoerd in het openbare riool, dan wel middels lozingen in openbare wateren of dumping in de openbare ruimte;
  • de omstandigheid dat verdachte slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;
  • de omstandigheid dat het witwassen van gelden en goederen onlosmakelijk is verbonden met ernstige vormen van criminaliteit en onmisbare ondersteuning biedt aan het criminele circuit;
  • de omstandigheid dat de integriteit van het financiële en economisch verkeer door witwassen wordt aangetast, hetgeen eveneens een ontwrichtende uitwerking op de maatschappij heeft;
  • de omstandigheid dat zowel de internationale rechtsorde als de openbare orde in Nederland door het bewezenverklaarde is geschonden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 januari 2016, waaruit blijkt dat hij in het verleden een aantal keren is veroordeeld door de strafrechter, onder meer ter zake van overtreding van de Opiumwet en in België ter zake van ‘fraude met inbegrip van zwendel’;
  • zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn, alsmede in het bijzonder op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Van de zijde van verdachte is het verweer gevoerd dat het in artikel 6 EVRM bedoelde recht van verdachte op een openbare behandeling van de strafzaak binnen een redelijke termijn zou zijn geschonden, hetgeen zou moeten leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 22 oktober 2008, de dag waarop de verdachte in verzekering werd gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 12 december 2013. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van bijna 62 maanden, zodat de eerste rechter niet binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 16 december 2013, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 20 maart 2017, een periode van 3 jaren en (meer dan) 3 maanden is verstreken.
Daaruit volgt dat niet binnen twee jaren nadat het hoger beroep is ingesteld het hof tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
Bij dit oordeel heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak, de vraag of verdachte al dan niet preventief is gedetineerd en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Zonder schending van de redelijke termijn zou oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-984816-08 onder 1. primair en 2. en in de zaak met parketnummer 02-984817-10 onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.T.F.M. van Krieken, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman en mr. Y.P. Schleijpen, griffiers,
en op 20 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens verwezen naar pagina’s van zaaksdossier 31, onderzoek Odin behorende bij
2.De geschriften, te weten uitwerkingen van tapgesprekken, pagina’s 1269 en 1270.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 2] [medeverdachte 3] , pagina 1821.
4.Het proces-verbaal van observeren, pagina’s 115 tot en met 120 en pagina’s 1273-1275.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 107 tot en met 112.
6.Het proces-verbaal onderzoek in beslag genomen goed, pagina’s 1281 tot en met 1284.
7.Het geschrift, te wetende uitwerking van een tapgesprek, pagina 1285.
8.Het geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek, pagina 1289 en de verklaring van [medeverdachte 3] op pagina 1820.
9.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 2] [medeverdachte 3] , d.d. 19 januari 2009, pagina 1821.
10.De geschriften, te weten uitwerkingen van tapgesprekken, pagina’s 1823 tot en met 1832.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 2] [medeverdachte 3] , d.d. 19 januari 2009, pagina 1821.
12.Tapgesprek 29 januari 2008, pagina’s 1823-1824.
13.Tapgesprek 31 januari 2008, pagina 1829-1830.
14.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 25 maart 2008, pagina’s 715-717.
15.Het geschrift te weten de uitwerking van een tapgesprek, pagina 1290.
16.De geschriften op pagina’s 1292 tot en met 1293.
17.Het geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek, pagina 1296.
18.Het geschrift, te wetende uitwerking van een tapgesprek, pagina 1297.
19.Het proces-verbaal van observeren, pagina’s 1298 tot en met 1305.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 107 tot en met 112 en het proces-verbaal van observeren pagina 1299.
21.Het proces-verbaal van observeren, pagina’s 1298 tot en met 1305.
22.Pagina’s 1420 en 1421.
23.Pagina 1421 en pv van verhoor van [getuige 1] in het 1e aanvullende pv op pagina 150.
24.Het geschrift, te weten een kopie van een factuur van [bedrijf 5] d.d. 26 februari
25.Samenvatting pagina’s 64-65, namelijk tapgesprek 21-2-2008 10.08 uur tussen [medeverdachte 6] en [betrokkene 1] van [bedrijf 5] , p. 1384, en het onderzoek van de politie 0812021341.AMB, pagina’s 1376-1418.
26.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 19 januari 2009, pagina 1820.
27.Tapgesprek, pagina’s 1424-1425.
28.Tapgesprek pagina 1429.
29.Het geschrift, te weten de uitwerking van een tapgesprek, pagina 1440.
30.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 3] d.d. 19 januari 2009, pagina 1820.
31.De geschriften, te weten uitwerkingen van tapgesprekken, pagina’s 1485 en 1492.
32.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1456.
33.Het proces-verbaal van observeren, pagina’s 1481 tot en met 1483.
34.Het proces-verbaal van algemeen onderzoek, pagina’s 1493 tot en met 1500.
35.Het proces-verbaal van observatie, pagina 1525.
36.Het proces-verbaal van inbeslagneming, als bijlage gevoegd bij Algemeen dossier, Boontjes
37.Het proces-verbaal nummer PL2674/08-022802 /Z11048, pagina’s 1533 tot en met 1538.
38.Het proces-verbaal van bevindingen geprepareerde container relaterende de bevindingen van [verbalisant 1] , pagina’s 1531-1532.
39.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 2] [medeverdachte 3] , pagina 1851.
40.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 2] [medeverdachte 5] . pagina 2115
41.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 2] [medeverdachte 5] . pagina’s 2147-2148.
42.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletters 4] [getuige 3] . pagina 1743-1744, 1746-1747 en 1748-1749.
43.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 3] [getuige 4] . proces-verbaal 1e aanvulling. blz. 136.
44.Het proces-verbaal van verhoor van [voorletter 3] [getuige 4] . proces-verbaal 1e aanvulling. blz. 146-147.