ECLI:NL:GHSHE:2017:1080

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
20-000004-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de houder voor de verzorging van een hond en de gevolgen van verwaarlozing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, als houder van een hond, werd beschuldigd van het onthouden van de nodige verzorging aan het dier, wat in strijd is met artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. De feiten vonden plaats tussen 10 en 24 september 2015, waarbij de hond in een sterk vervuilde omgeving zonder voldoende voedsel en water werd gehouden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin zij werd veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke geldboete.

Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit en een strafmaatverweer heeft gevoerd. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte verantwoordelijk was voor de zorg van de hond, ondanks haar bewering dat haar broer voor de verzorging zou zorgen. Het hof heeft vastgesteld dat de hond in een onacceptabele staat verkeerde en dat de verdachte onvoldoende zorg heeft gedragen voor het welzijn van het dier.

Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke geldboete gelast. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de verzorging van haar hond.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000004-16
Uitspraak : 20 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 december 2015, parketnummer 02-201903-15, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-214887-12, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres verdachte] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 02-214887-12) heeft de verdediging verzocht dat deze zal worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 10 september 2015 tot en met 24 september 2015 te Bergen op Zoom als houder van een of meer dieren, te weten een hond, aan voorgenoemd dier de nodige verzorging heeft onthouden, immers heeft zij, verdachte, de voorgenoemde hond gehuisvest:
- zonder dat deze hond beschikking had over (voldoende)drinkwater en/of
- zonder dat deze hond beschikking had over (voldoende) voer en/of
- in een (sterk) vervuilde bench en/of huisvesting en/of
- in (een) ruimte(s) die onvoldoende werd(en) geventileerd, althans waar een sterke ammoniakgeur en/of de geur van ontlasting hing.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 10 september 2015 tot en met 24 september 2015 te Bergen op Zoom als houder van een dier, te weten een hond, aan voorgenoemd dier de nodige verzorging heeft onthouden, immers heeft zij, verdachte, de voorgenoemde hond gehuisvest:
- zonder dat deze hond beschikking had over voldoende voer en
- in een sterk vervuilde huisvesting en
- in een ruimte die onvoldoende werd geventileerd, althans waar een sterke ammoniakgeur en de geur van ontlasting hing.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
II.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte niet verantwoordelijk te houden is voor het feit dat aan de desbetreffende hond de nodige verzorging is onthouden. Immers, verdachte ging ervan uit dat haar broer ( [broer verdachte] ) voor de hond zou zorgen. Verdachte had de verantwoordelijkheid voor de zorg van de hond dus bij een ander gelegd. Dat [broer verdachte] zijn verantwoordelijkheid vervolgens niet neemt, valt verdachte niet toe te rekenen, aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vaststaat dat de hond verbleef in een sterk vervuilde omgeving, zonder voldoende voer. Verdachte was in de ten laste gelegde periode de eigenaar van de hond. Het hof houdt verdachte dan ook verantwoordelijk voor de zorg van het dier in die periode, nu de enkele omstandigheid dat verdachte aan haar broer zou hebben gevraagd om de hond (af en toe) eten te geven niet tot gevolg heeft dat vorenbedoelde verantwoordelijkheid overgaat van verdachte op haar broer en dat daarmee is voldaan aan het vereiste dat voldoende voer wordt verstrekt. Ook nadat haar broer ermee had ingestemd om de hond (af en toe) eten te geven, bleef verdachte de eindverantwoordelijke voor de zorg van haar hond. Aan die (eind)verantwoordelijkheid heeft verdachte onvoldoende invulling gegeven. Verdachte had ten minste moeten kijken of haar hond in goede handen was achtergelaten, temeer nu dit voor haar geenszins onmogelijk was. Daar komt bij dat verdachte wist op welke plaats de hond werd gehouden: een plek waar op dat moment niemand meer woonde. Onderdeel van het onthouden van de zorg was ook de sterk vervuilde plaats waar de hond werd gehouden – namelijk in een ruimte waarin deze in zijn eigen ontlasting en urine zat – hetgeen volledig voor de verantwoordelijkheid van verdachte komt.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het in artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De verdediging heeft het hof verzocht om te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat verdachte in haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de hond ernstig tekort is geschoten;
  • de omstandigheid dat het hof minder bewezen heeft geacht dan de politierechter.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het haar betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2017, waaruit blijkt dat zij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten;
  • haar overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheid dat verdachte volgens opgave van haar raadsman ter terechtzitting in hoger beroep momenteel geen huisdieren houdt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering tenuitvoerlegging
Het hof is ten aanzien van de vordering van het openbaar ministerie bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 oktober 2015, tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Breda van 10 maart 2014 onder parketnummer 02-214887-12 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 200,00 subsidiair 4 dagen hechtenis, van oordeel, dat – nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt – de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straf op haar plaats is.
Het hof zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14g, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.2, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Breda van 10 maart 2014, parketnummer 02-214887-12, te weten een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. H.A.W. Vermeulen en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. Y.L.J. Verhoeven, griffier,
en op 20 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B. Stapert is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.