ECLI:NL:GHSHE:2017:1079

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
20 maart 2017
Zaaknummer
20-001172-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in België in 1952, was aangeklaagd voor ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje. Het hof sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, maar achtte het eerste feit bewezen. De verdachte had in de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012 in Breskens ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, die op dat moment de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Het hof legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof hield rekening met de slechte gezondheid van de verdachte en de relatieve ouderdom van het feit. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 600,-- toegewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de immateriële schade die het slachtoffer had geleden door zijn handelen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001172-15
Uitspraak : 16 maart 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 april 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-700121-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1952,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij – voor zover deze nog aan het oordeel van het hof is onderworpen – zal toewijzen, te weten tot een bedrag van € 600,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte integraal zal vrijspreken.
Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met een bewezenverklaring zonder strafoplegging, dan wel met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat het hof deze zal afwijzen, subsidiair dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012 te Breskens, gemeente Sluis, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 1998),
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht/geduwd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012 te Breskens, gemeente Sluis, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 1998),
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de benen en/of de schaamstreek en/of de vagina van die [slachtoffer] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2012 te Breskens, gemeente Sluis, met [betrokkene] (geboren [geboortedag] 1998), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de borst(en) en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [betrokkene] en/of het drukken van zijn, verdachtes, penis tegen het lichaam van die [betrokkene] .
Vrijspraak
[betrokkene] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat tijdens de logeerpartij die zij samen met haar vriendin [slachtoffer] bij verdachte had (in juli 2012, hof), in dezelfde nacht dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde bij [slachtoffer] zou hebben begaan, hij daarna ook ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd. Voorts houdt voormelde verklaring in dat verdachte ook op eerdere tijdstippen dan deze logeerpartij ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [betrokkene] . Het onder 2 ten laste gelegde ziet, in samenhang bezien met voormelde verklaring van [betrokkene] , op beide onderdelen van die verklaring.
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene] dat verdachte op eerdere momenten dan de logeerpartij in juli 2012 ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd, overweegt het hof het navolgende.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het voorhanden zijnde dossier geen steunbewijs bevat ten aanzien van dit onderdeel van de verklaring van [betrokkene] . Er is voor dat onderdeel van de tenlastelegging dan ook niet voldaan aan het bewijsminimum, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene] dat verdachte op dezelfde avond dat hij het onder 1 ten laste gelegde bij [slachtoffer] zou hebben begaan, ook ontuchtige handelingen bij haar heeft gepleegd, en wel op een moment dat zij, nadat het verweten handelen bij [slachtoffer] had plaatsgevonden, was teruggegaan naar de slaapkamer van verdachte, overweegt het hof als volgt.
Weliswaar vindt deze verklaring van [betrokkene] bevestiging in de verklaring van [slachtoffer] die zij ten overstaan van de politie heeft afgelegd (pagina 43 van dossier 2) en waarin zij zegt dat [betrokkene] na hetgeen haar, [slachtoffer] , was overkomen weer terug in bed was gekropen bij verdachte, doch beide meisjes hebben bij gelegenheid van het verhoor door de raadsheer-commissaris op 22 december 2016 anders verklaard. [betrokkene] heeft bij die gelegenheid verklaard dat in de week dat zij met [slachtoffer] bij haar opa (
het hof begrijpt verdachte) sliep, hij met haar, [betrokkene] , niets heeft gedaan. [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat zij niet heeft gemerkt dat [betrokkene] , nadat zij weer terug op hun slaapkamer waren, er nog uit is geweest en dat [betrokkene] haar, [slachtoffer] , niet heeft verteld dat haar opa ook haar in diezelfde week had lastig gevallen.
Gelet op deze laatste verklaringen heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging bekomen dat verdachte dit onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij ook hiervan zal worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande zal het hof verdachte derhalve integraal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 augustus 2012 te Breskens, gemeente Sluis, met [slachtoffer] (geboren [geboortedag] 1998), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft bepleit (voor zover thans nog van belang) dat het hof verdachte zal vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsvrouwe allereerst aangevoerd dat – op gronden als vermeld in de pleitnota – de verklaringen van de aangeefsters [betrokkene] en [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn en derhalve niet tot het bewijs gebezigd kunnen worden, zodat verdachte bij gebrek aan wettig bewijs dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsvrouwe ter onderbouwing van haar standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken aangevoerd dat, gelet op de gewijzigde en essentiële inconsistenties in de verklaringen van de aangeefsters, het hof verdachte dient vrij te spreken bij gebrek aan overtuiging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zowel [slachtoffer] als [betrokkene] hebben ten overstaan van de politie in de kern het navolgende verklaard.
Tijdens één van de nachten dat zij bij verdachte logeerden, hoorden zij vreemde geluiden, waardoor zij niet konden slapen. Zij zijn toen op uitnodiging van verdachte bij hem in bed gaan liggen, waarbij [slachtoffer] in het midden lag. Voorts verklaren beiden in de kern dat [slachtoffer]
– nadat verdachte met zijn vinger in haar vagina had gezeten – [betrokkene] heeft wakker gemaakt, zij naar het toilet zijn gegaan en daarna terug zijn gegaan naar de logeerkamer en dat [slachtoffer] heeft verteld wat er zojuist was gebeurd. Voorts verklaren beide meisjes dat zij verdachte hebben geconfronteerd met zijn handelen, dat verdachte hiervoor zijn excuses heeft aangeboden en dat hij zich zou ophangen als het uit zou komen. Tot slot hebben zowel [slachtoffer] als [betrokkene] verklaard dat verdachte hen een kalender heeft getoond waarop kruisjes waren aangebracht, welke volgens verdachte zouden aangeven wanneer hij gemeenschap had gehad met zijn echtgenote. Op dit laatste punt, over de kalender en de daarop geplaatste kruisjes, vinden de verklaringen van [slachtoffer] en [betrokkene] bovendien bevestiging in de verklaring van verdachte hierover (pagina 23 van dossier 1).
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en [betrokkene] in de kern in voldoende mate elkaar bevestigen en eveneens voor een deel steun vinden in de verklaring van verdachte, om de conclusie te kunnen dragen dat deze
– voor zover tot het bewijs gebezigd – betrouwbaar en geloofwaardig zijn.
De enkele omstandigheid dat de verklaringen van [slachtoffer] en [betrokkene] , zowel die zij zelf bij verschillende gelegenheden hebben afgelegd alsmede ten opzichte van elkaar, op enkele punten verschillen, maakt dit oordeel niet anders. Het hof is van oordeel dat deze verschillen zich gemakkelijk laten verklaren door het feit dat de meisjes van jeugdige leeftijd waren ten tijde van de politieverhoren, zij pas bijna een half jaar na het incident door de politie zijn gehoord over hetgeen was voorgevallen en door de raadsheer-commissaris zelfs pas bijna 4,5 jaren nadien. Het mag geen verbazing wekken dat door al dit tijdsverloop hun herinnering op bepaalde punten enigszins zal zijn aangetast. Het hof is van oordeel dat deze verschillen in de verklaringen niet afdoen aan de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de kern van de verklaringen van de meisjes, die bovendien op het punt van de kalender en de betekenis van de daarop aangebrachte kruisjes, steun vinden in de verklaring van verdachte.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen die bestonden uit het met een vinger binnendringen van het lichaam van een toentertijd
13-jarige meisje. Hiermee heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer op ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Blijkens de verklaring van [slachtoffer] , afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, en hetgeen in eerste aanleg namens haar ter onderbouwing van de vordering benadeelde partij naar voren is gebracht, heeft zij nog immer te kampen met de psychische gevolgen van het strafbare handelen van verdachte. Door zijn handelwijze heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de vriendin van zijn kleindochter in hem mocht stellen. Verdachte heeft aldus volledig miskend dat een kind dat tijdens een logeerpartij aan zijn zorg is toevertrouwd, juist bescherming behoeft tegen seksuele benadering door een volwassene. Verdachte heeft zich daarvan op geen enkele wijze rekenschap gegeven en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het is begaan, is het hof van oordeel dat in beginsel de straffen die zijn opgelegd door de rechtbank, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf, geboden zijn.
Uit het vorenstaande blijkt eveneens de reden waarom het hof het niet passend acht om toepassing te geven aan hetgeen is bepaald in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof omtrent de persoon van verdachte gebleken dat hij in een zeer slechte gezondheid verkeert. Om die reden zal het hof afzien van het opleggen van een taakstraf en volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de relatieve ouderdom van het feit. De duur van deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof, anders is gevorderd door de advocaat-generaal, bepalen op 3 maanden, nu het hof in tegenstelling tot de vordering van de advocaat-generaal, komt tot een vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds de strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.000,--, bestaande uit immateriële schade ad € 5.000,-- en kosten rechtsbijstand ad € 1.000,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 600,-- ter zake van immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat slechts het toegewezen gedeelte nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Met de rechtbank acht het hof de toewijzing van een bedrag van € 600,-- redelijk en billijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering – voor zover nog aan het oordeel onderworpen – toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. M. Malsch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 16 maart 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M. Malsch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.