ECLI:NL:GHSHE:2017:1063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
15/01186 en 15/01187
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navordering van belastingaanslagen en de vraag naar nieuw feit in belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De belanghebbende, een belastingplichtige, had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie Zorgverzekeringswet voor het jaar 2008. De inspecteur van de Belastingdienst had deze navorderingsaanslagen opgelegd op basis van een nieuw feit, namelijk dat de belanghebbende een omzet van € 92.114 niet had aangegeven in zijn aangifte. De Rechtbank had het beroep van de belanghebbende gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de navorderingsaanslagen in stand gelaten. De belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij betoogde dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikte en dat de navorderingsaanslagen onterecht waren opgelegd. Tijdens de zitting op 3 februari 2017 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de inspecteur hun standpunten naar voren brachten. Het Hof oordeelde dat de Rechtbank op goede gronden had geoordeeld en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof concludeerde dat de inspecteur terecht had nagevorderd, omdat er sprake was van een nieuw feit. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01186 en 15/01187
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 september 2015, nummers AWB 15/237 en 15/238, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.87 over het jaar 2008 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 73.498 alsmede bij beschikking een boete van € 6.885. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 4.438 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de navorderingsaanslag IB/PVV gehandhaafd, de boetebeschikking verminderd tot € 3.000 en de heffingsrentebeschikking verminderd tot € 1.530.
1.1.2.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .W.87 over het jaar 2008 een navorderingsaanslag premie Zorgverzekeringswet (hierna: de navorderingsaanslag Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 30.420. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 246 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de navorderingsaanslag Zvw en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover deze is gericht tegen de boetebeschikking, de uitspraak op bezwaar die betrekking heeft op de boetebeschikking vernietigd, de boetebeschikking vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.468 en gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 3 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A] , verbonden aan [B] te [plaats] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] .
1.6.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de twaalf bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Naar aanleiding van de door de Inspecteur op 22 april 2009 ontvangen aangifte IB/PVV 2008 heeft de Inspecteur op 12 november 2010 voor het jaar 2008 het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 15.452. Daarbij is onder andere rekening gehouden met een winst uit onderneming van € 3.924 negatief en een persoonsgebonden aftrek van € 11.693.
2.2.
De Inspecteur heeft met dagtekening 28 september 2013 de navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd nadat uit onderzoek was gebleken dat op een (zakelijke) bankrekening ontvangen omzet ten bedrage van € 92.114 niet in de aangifte IB/PVV 2008 was verantwoord (als winst uit onderneming). Verder heeft de Inspecteur de persoonsgebonden aftrek van € 11.693 gecorrigeerd.
Navorderingsaanslag IB/PVV 2008
Belastbare winst uit onderneming voor ondernemersaftrek:
-/- € 3.924
- Correctie meer omzet
€ 92.114
- Zelfstandigenaftrek
-/- € 4.412
- MKB-winstvrijstelling
-/- € 8.378
Belastbare winst uit onderneming
€ 75.400
Loon
€ 811
Inkomsten uit eigen woning
-/- € 2.713
Persoonsgebonden aftrek
geen
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 73.498
Gelijktijdig is bij beschikkingen een vergrijpboete opgelegd van € 6.885 (25%) en heffingsrente in rekening gebracht over de periode 1 juli 2008 tot en met 28 september 2013 ten bedrage van € 4.438.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen mocht opleggen. Meer in bijzonder is in geschil of sprake is van een nieuw feit.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Tussen partijen is niet in geschil dat navordering op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet mogelijk is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw het volgende overwogen:
“Met betrekking tot de navorderingsaanslag
2.5.
Op de inspecteur rust de bewijslast dat sprake is van een nieuw feit. De inspecteur
stelt dat hij beschikt over een nieuw feit omdat belanghebbende de omzet van € 92.114 niet
heeft aangegeven in zijn aangifte ib/pvv 2008 en de inspecteur eerst door kennisname van de
zakelijke bankrekening(en) op de hoogte is geraakt van die omzet. De inspecteur wijst ter
onderbouwing daarvan op de afdruk van de aangifte zoals opgenomen in bijlage 1 van zijn
verweerschrift. Dit is volgens de inspecteur de aangifte zoals belanghebbende deze heeft
ingediend. In deze aangifte staan, voor zover van belang, de volgende gegevens:
“(...) 9 Winst uit ond.: Belastbare winst
ondernemingsvermogen einde boekjaar
42.517
privé onttrekking in boekjaar
60.102
totaaltelling eindvermogen en kapitaalonttrekkingen
102.619
ondernemingsvermogen begin boekjaar
105.995
totaaltelling eindvermogen en kapitaalonttrekkingen
105.995
totaal vermogensverschil
-3.376
saldo fiscale winstberekening
- 3.376
669 Opbrengsten
netto omzet
183.287
totaal opbrengsten
183.287
totaal kosten van grond en hulpstoffen uitbesteed werk ed
159.064
totaal afschrijvingen
1.925
totaal overige bedrijfskosten
25.674
683 Saldo fiscale winstberekening
saldo fiscale winstberekening
- 3.376 (...)”
Tussen partijen is niet in geschil dat in de bovenstaande uitdraai van de aangiftegegevens de
omzet van € 92.114 niet staat vermeld.
2.5.1
De rechtbank acht aannemelijk dat dit de aangifte is die belanghebbende op
22 april 2009 heeft ingediend en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat
zij geen reden heeft tot twijfel aan de juistheid van de door de inspecteur verstrekte gegevens
die afkomstig zijn uit een volledig geautomatiseerd systeem, waarin - naar de inspecteur ter
zitting onweersproken heeft gesteld - geen handmatige aanpassingen kunnen worden
verricht. Voorts staat vast dat belanghebbende niet meer dan één keer een aangifte heeft
ingediend en dat deze aangifte middels het digitale aangifteprogramma van de
Belastingdienst op 22 april 2009 is ingediend. Nu tussen partijen tevens vast staat dat zich bij
de digitale verzending en ontvangst van die aangifte in het systeem van de inspecteur geen
fouten hebben voorgedaan, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de aangifte zoals
opgenomen in bijlage 1 van het verweerschrift de door belanghebbende ingediende aangifte
is.
2.5.2.
Belanghebbende bestrijdt echter dat bijlage 1 bij het verweerschrift de door hem op
22 april 2009 ingediende aangifte is en wijst op de door hem overgelegde print. Volgens
belanghebbende is deze print de ingediende aangifte en is daarin de omzet van € 92.114 wel
degelijk verantwoord. De inspecteur beschikt volgens belanghebbende niet over een nieuw
feit omdat hij deze aangifte onjuist heeft verwerkt in de aanslagregeling.
In deze print zijn, voor zover van belang, de volgende gegevens opgenomen:
“(…)
Let op! Deze aangifte is niet helemaal ingevuld. (...)
De aangifte van [belanghebbende] is ondertekend en succesvol naar de Belastingdienst
verzonden op 22-04-2009 om 08:21:30.
Saldo winst- en verliesrekening: fiscaal
- 3.376
totaal opbrengsten: fiscaal
183.287
privé onttrekking in contanten
60.102
Overige privé onttrekkingen
92.5
Totaal privé onttrekkingen
152.602
Overige privé onttrekkingen, bedrag
Omschrijving extra winst
92.5
Saldo fiscale winstberekening
ondernemingsvermogen einde boekjaar
42.517
privé onttrekkingen
152.602
...
195.119
Af: begin vermogen en privéstortingen
105.995
vermogensverschil
89.124
saldo fiscale winstberekening
89.124
(...)”.
2.5.3.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat deze print de aangifte is die op 22 april 2009
is ingediend en overweegt daartoe als volgt. Allereerst bevat de print de melding “Let op!
Deze aangifte is niet helemaal ingevuld”. Voorts wijkt het saldo fiscale winst dat op basis
van de vermogensvergelijking is aangegeven ruim € 92.000 af van het saldo fiscale winst op
basis van de verlies- en winstrekening. Volgens belanghebbende komt die afwijking overeen
met de jaarrekening waarop deze aangifte is gebaseerd. Naast de omstandigheid dat de
aangifte, zoals die volgens belanghebbende zou zijn ingediend, boekhoudkundig niet klopt,
acht de rechtbank het voorts niet aannemelijk dat het belanghebbende bij het bespreken van
de jaarrekening niet zou zijn opgevallen dat een bedrag aan winst van ruim € 92.000 ontbrak,
met name gezien de hoogte van het bedrag en de omstandigheid dat het ontbreken daarvan
leidde tot een verlies terwijl in feite sprake was van een heel behoorlijke winst. Gelet op het
voorgaande, in samenhang met hetgeen is overwogen in onderdeel 2.5.1, is de rechtbank van
oordeel dat aan de afdruk van de aangifte zoals de inspecteur die heeft overgelegd meer
bewijskracht toekomt dan aan de print van belanghebbende.
2.5.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet de door de inspecteur overgelegde
bijlage worden aangemerkt als de door belanghebbende ingediende aangifte. Nu vast staat
dat de omzet van € 92.114 daarin niet is verantwoord en de inspecteur eerst na oplegging van
de (primitieve) aanslag van dat feit op de hoogte is geraakt, beschikt de inspecteur over het
voor navordering vereiste nieuwe feit en is de navorderingsaanslag terecht opgelegd. De
eerste geschilvraag moet daarom bevestigend worden beantwoord.
(…)
Met betrekking tot AWB 15/238 (navorderingsaanslagpremie Zvw 2008)
2.7.
Naar aanleiding van de correcties in de navorderingsaanslag ib/pvv 2008 is met
dagtekening 21 september 2013 de navorderingsaanslag premie Zvw opgelegd naar een
bijdrage-inkomen van € 30.420. Nu de rechtbank van oordeel is dat de navorderingsaanslag
ib/pvv 2008 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd, is de navorderingsaanslag premie
Zvw eveneens terecht en naar het juiste bedrag opge1egd.
2.7.1.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.”.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank op goede gronden de juiste beslissing heeft genomen en maakt vorenstaande overwegingen tot de zijne.
4.3
In hoger beroep heeft belanghebbende nog aangevoerd dat de inspecteur van de ‘extra omzet’ groot € 92.114 op de hoogte was respectievelijk op de hoogte moet zijn geweest, aangezien hij omtrent het saldo van de desbetreffende bankrekening een renseignement heeft ontvangen. Aldus had de inspecteur volgens belanghebbende moeten concluderen dat te weinig winst was aangegeven of ten onrechte geen inkomsten uit vermogen (box III) was aangegeven. Ter zitting is echter gebleken dat niet vaststaat dat de desbetreffende bankinstelling ter zake een renseignement heeft verzonden. Maar zelfs al zou de inspecteur van het desbetreffende banksaldo op de hoogte zijn geweest, had dit nog niet tot de conclusie moeten leiden dat de door de inspecteur ontvangen aangifte onjuist was. Een dergelijk saldo zou, indien behorend tot het zogenoemde box III-vermogen, immers (gedeeltelijk) kunnen wegvallen tegen een schuld, zodat het voor de inspecteur niet onbegrijpelijk hoefde te zijn dat geen inkomen in box III is aangegeven.
4.4.
Gelet op het vorenstaande is volgens het Hof sprake van een nieuw feit en heeft de inspecteur terecht nagevorderd.
4.5.
Belanghebbende heeft in de onderhavige procedures geen afzonderlijke grieven
tegen de heffingsrentebeschikkingen aangevoerd. Aangezien het Hof ook niet anderszins is
gebleken dat de heffingsrente is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen of enige
andere rechtsregel, bestaat geen aanleiding om de heffingsrente verder te
verminderen dan, voor zover van toepassing, in de uitspraken op bezwaar reeds heeft
plaatsgevonden.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 17 maart 2017 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, M. Harthoorn en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.