In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind, [minderjarige 1]. De moeder, die op een geheim adres woont, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar gezag over [minderjarige 1] was beëindigd en de GI tot voogdes was benoemd. De rechtbank had geoordeeld dat de moeder niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en haar halfzusjes te dragen binnen een aanvaardbare termijn.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2017 heeft de moeder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij niet in staat was om voor haar kinderen te zorgen. De raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter betoogd dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat is gebleken om de benodigde zorg en veiligheid te bieden. Het hof heeft de rapporten van de raad en de GI in overweging genomen en geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van [minderjarige 1] te dragen.
Het hof heeft de maatstaf van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek gehanteerd, waarbij het belang van het kind centraal staat. Het hof heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] ernstig in haar ontwikkeling zou worden bedreigd indien zij bij de moeder zou opgroeien. De moeder heeft onvoldoende inzicht en opvoedcapaciteiten om een veilige en gestructureerde omgeving te bieden. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het gezag van de moeder over [minderjarige 1] is beëindigd.