ECLI:NL:GHSHE:2017:1034

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
200.191.833_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na de echtscheiding van de man en de vrouw. Het huwelijk van partijen is op 20 juli 2016 ontbonden door echtscheiding. De man is op 9 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 10 februari 2016 was uitgesproken. In de bestreden beschikking was de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud vastgesteld op € 1.200,- per maand, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

De man heeft grieven ingediend met betrekking tot de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, haar aanvullende behoefte en zijn eigen draagkracht. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2017 hebben partijen overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding, met name over de verdeling en de alimentatie. Ze hebben hun afspraken vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, waarin de vrouw haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud intrekt.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op dat onderdeel vernietigd en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. De vaststellingsovereenkomst is aan de beschikking gehecht, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.191.833/01
zaaknummer rechtbank : C/02/300644 / FA RK 15-3925
beschikking van de meervoudige kamer van 16 maart 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. van Vliet,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W.A. Lensink.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 10 februari 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 9 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 februari 2016.
2.2
De vrouw heeft op 7 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 januari 2017 met bijlagen, ingekomen op 13 januari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 januari 2017 met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 31 januari 2017 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 8 januari 2015, ingekomen op 31 januari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 10 februari 2017 met als bijlage een door beide partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst, ingekomen op 13 februari 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 10 februari 2017 met als bijlage een brief d.d. 17 februari 2017 en nogmaals een afschrift van voornoemde vaststellingsovereenkomst, ingekomen op 20 februari 2017.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 20 juli 2016 ontbonden door echtscheiding.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in haar kosten van levensonderhoud met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand bepaald op € 1.200,- per maand.
4.2
De grieven van de man zien op de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw, haar aanvullende behoefte en de draagkracht van de man. De man verzoekt de beschikking waarvan beroep te vernietigen, voor zover daarbij is bepaald dat hij aan de vrouw € 1.200,- per maand aan partneralimentatie dient te voldoen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, dan wel de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast te stellen op een zodanig lager bedrag dan € 1.200,- als het hof juist acht.
4.3
Het hof verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de gevolgen van de echtscheiding, meer concreet ter zake de verdeling en de (partner)alimentatie. Partijen hebben de door hen gemaakt afspraken vastgelegd in een door hen beiden op 10 februari 2017 ondertekende vaststellingsovereenkomst, in welke overeenkomst onder meer is opgenomen dat de vrouw – gelet op de tussen partijen bereikte overeenstemming waarbij de man de gemeenschapsschulden toebedeeld heeft gekregen en deze als eigen schulden zal voldoen – haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud intrekt.
Partijen verzoeken het hof de vaststellingsovereenkomst op te nemen in c.q. aan te hechten aan de te geven beschikking.
5.2
Het hof zal, gezien de intrekking van de vrouw van haar verzoek om vaststelling van een onderhoudsbijdrage, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 10 februari 2016 op dat onderdeel vernietigen en de vrouw alsnog niet ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Hetgeen partijen verder in de vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen bindt partijen wel maar leent zich, gezien de omvang van het geding in hoger beroep, niet voor opneming in het dictum. Het hof zal wel voldoen aan het verzoek van partijen om deze vaststellingsovereenkomst aan de beschikking te hechten.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Middelburg) van 10 februari 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart de vrouw alsnog niet-ontvankelijk in haar verzoek om ten laste van de man een bijdrage vast te stellen in de kosten van haar levensonderhoud;
hecht aan deze beschikking de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 10 februari 2017;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, O.G.H. Milar en A. Herczog, bijgestaan door de griffier en is op 16 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.