ECLI:NL:GHSHE:2017:10

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
200.196.376_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verplichting tot hoofdverblijf in huurwoning en mutatieschade

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen Stichting WonenBreburg. De zaak is ontstaan uit een geschil over de verplichting tot hoofdverblijf in een huurwoning en de omvangrijke mutatieschade die door [appellant] is geclaimd. Het hof behandelt een incident dat door [appellant] is ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin hij inzage eist in bepaalde verklaringen en documenten die door WonenBreburg zouden zijn overgelegd. De kantonrechter had eerder in een vonnis van 12 maart 2014 een deel van de vordering van [appellant] toegewezen, maar de vordering tot inzage in andere documenten afgewezen. Het hof oordeelt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat WonenBreburg de gevraagde documenten onder zich heeft en dat er geen rechtmatig belang is voor de vordering. Het hof wijst de vordering van [appellant] af en verwijst de hoofdzaak naar de rol voor memorie van grieven. De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.196.376/01
arrest van 3 januari 2017
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
tegen
Stichting WonenBreburg,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigings- en kantoorplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. D.A.C. Janssen te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 mei 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 maart 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – WonenBreburg – als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 2439779 CV EXPL 13-8656)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het vonnis in het incident van 12 maart 2014, het tussenvonnis van 24 september 2014 en het provisioneel vonnis van 4 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie in het incident van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van WonenBreburg.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] bij incidentele conclusie ter rolle van 27 november 2013 gevorderd dat WonenBreburg wordt veroordeeld aan [appellant] afschrift te verstrekken van:
a) het volledige en niet geanonimiseerde door WonenBreburg bij dagvaarding overgelegde rapport van de heer [expert] ;
b) de correspondentie hierover met WonenBreburg, waaronder begrepen de opdracht van WonenBreburg;
c) de ondertekende verklaringen van degenen die tegenover de heer [expert] hebben verklaard en/of de correspondentie met degenen die een verklaring zouden hebben afgelegd over de inhoud van deze verklaring.
3.2.
Bij vonnis in het incident van 12 maart 2014 heeft de kantonrechter het hiervoor sub b) gevorderde toegewezen en het hiervoor sub a) en sub c) gevorderde afgewezen.
Ten aanzien van de afwijzing van het hiervoor sub c) gevorderde heeft de kantonrechter overwogen dat WonenBreburg heeft gesteld dat de verklaringen die in het rapport van de heer [expert] zijn opgenomen niet afzonderlijk op schrift zijn gesteld en door de betrokkenen zijn ondertekend en dat ook anderszins niet met betrokkenen is gecommuniceerd over de inhoud van hun verklaringen zoals die in het rapport zijn vermeld. Betrokkenen hebben mondeling jegens de heer [expert] verklaard, waarna de heer [expert] hetgeen hij aldus gehoord heeft in zijn rapport heeft weergegeven, aldus de kantonrechter.
3.3.
WonenBreburg heeft aan voormeld vonnis uitvoering gegeven. Voorts heeft WonenBreburg bij akte ter rolle van 22 april 2015 het rapport overgelegd dat door de heer [expert] is opgesteld en dat door WonenBreburg in geanonimiseerde vorm als productie 2 bij de inleidende dagvaarding in eerste aanleg in het geding is gebracht.
3.4.
Bij incidentele memorie vordert [appellant] thans dat WonenBreburg (alsnog) wordt veroordeeld aan [appellant] afschrift te verstrekken van de door de heer [getuige 1] , mevrouw [getuige 2] , mevrouw [getuige 3] , de heer [getuige 4] en de heer [getuige 5]
– de personen die blijkens voormeld rapport jegens de heer [expert] een verklaring hebben afgelegd – afgelegde, door de heer [expert] op schrift gestelde (en door de genoemde personen ondertekende) verklaringen en de correspondentie met deze personen over de inhoud van hun verklaring.
3.5.
Daartoe voert [appellant] – samengevat – het volgende aan.
Uit de verklaring die de heer [expert] heeft afgelegd tijdens het getuigenverhoor van 5 maart 2015 en uit de verklaring die mevrouw Van [getuige 2] heeft afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor op 1 september 2015, zoals vastgelegd in de processen-verbaal van die getuigenverhoren, blijkt dat er (wel degelijk) verklaringen op schrift zijn gesteld en zijn getekend. Uit voormelde verklaring van de heer [expert] blijkt tevens dat deze verklaringen aan WonenBreburg ter hand zijn gesteld. De afwijzing van het sub c) gevorderde bij vonnis van 12 maart 2014 was daarmee naar de mening van [appellant] onjuist en berustte, aldus [appellant] , op een feitelijk onjuist gegeven inlichting van WonenBreburg. Voorts stelt [appellant] dat uit voormelde getuigenverklaring van mevrouw Van [getuige 2] blijkt dat de verklaring die zij tegenover de heer [expert] heeft afgelegd niet strookt met de verklaring die in het rapport van de heer [expert] is opgenomen. [appellant] stelt dat het voor hem van belang is dat de waarheid over de afgelegde verklaringen aan het licht komt, aangezien mede aan de hand van het rapport van de heer [expert] en de daarin vermelde verklaringen, de kantonrechter in het bestreden vonnis van 2 maart 2016 tot het oordeel is gekomen dat [appellant] niet zijn hoofdverblijf heeft aan de [adres] te [plaats] . Voorts stelt [appellant] dat de vraag naar voormelde verklaringen in het kader van de waarheidsvinding en de equality of arms een gerechtvaardigde vraag is. Ten slotte stelt [appellant] dat tussen hem en WonenBreburg een rechtsbetrekking als bedoeld in artikel 843a Rv heeft bestaan, dat zonder inzage in meergenoemde verklaringen een behoorlijke rechtspleging niet mogelijk is en dat hij een rechtmatig belang heeft om de verklaringen te ontvangen.
3.6.
WonenBreburg voert gemotiveerd verweer en concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn incidentele vordering en subsidiair tot afwijzing daarvan.
Het primaire en meest verstrekkende verweer van WonenBreburg luidt dat [appellant] niet binnen drie maanden na het vonnis in het incident van 12 maart 2014 daartegen hoger beroep heeft ingesteld en dat hij derhalve in zijn incidentele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de incidentele memorie van [appellant] in hoger beroep kan worden aangemerkt als een hoger beroep van het vonnis van 12 maart 2014.
Subsidiair stelt WonenBreburg dat zij niet beschikt over schriftelijke verklaringen van de personen die blijkens het rapport van de heer [expert] een verklaring hebben afgelegd, dat [appellant] niet (voldoende) duidelijk maakt wat hij met deze verklaringen zou willen aantonen en dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder deze verklaringen is gewaarborgd.
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.8.
Uit de door [appellant] in hoger beroep uitgebrachte dagvaarding volgt dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen (alleen) het op 2 maart 2016 gewezen eindvonnis van de kantonrechter. Tegen het vonnis van 12 maart 2014, waarin op de incidentele vordering van [appellant] is beslist, heeft [appellant] geen hoger beroep ingesteld, ook niet buiten de appeltermijn van artikel 339 lid 1 Rv. Wat [appellant] feitelijk doet is het opnieuw opwerpen van deels hetzelfde incident in een later stadium van de procedure. Dat staat [appellant] vrij.
3.9.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich mee dat [appellant] ontvangen kan worden in de door hem ingestelde incidentele vordering.
Inhoudelijke beoordeling
3.10.
Het hof stelt voorop dat [appellant] een direct en concreet belang aan zijn vordering ten grondslag legt. [appellant] wil de gevorderde verklaringen in afschrift ontvangen om te kunnen beoordelen of deze verklaringen inhoudelijk overeenstemmen met de weergave daarvan in het rapport van de heer [expert] . [appellant] acht dit van belang, nu mede aan de hand van het rapport en de daarin vermelde verklaringen de kantonrechter in het bestreden vonnis van 2 maart 2016 tot het oordeel is gekomen dat [appellant] niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning aan de [adres] te [plaats] en mede op
die grond de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming van voormelde woning heeft toegewezen.
3.11.
Ingevolge artikel 843a lid 1 Rv kan inzage, afschrift of uittreksel worden gevorderd van bescheiden "van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft". WonenBreburg heeft gemotiveerd weersproken dat zij de betreffende verklaringen onder zich heeft. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] niet aannemelijk weten te maken dat WonenBreburg de hier bedoelde verklaringen – zo deze zouden bestaan – te harer beschikking of onder haar berusting heeft, omdat deze door de heer [expert] aan WonenBreburg zouden zijn toegezonden.
3.12.
Het hof voegt hieraan toe dat niet is gebleken van een rechtmatig belang van [appellant] bij zijn vordering, nu – voor zover voorafgaande aan zijn rapportage door de heer [expert] al schriftelijke verklaringen zijn opgenomen – die verklaringen vervolgens door de heer [expert] zijn opgetekend in zijn rapportage.
Tijdens een op 5 maart 2015 gehouden getuigenverhoor heeft de heer [expert] verklaard (incidentele memorie [appellant] , onderdeel 6):
“(…) ik heb de verklaringen van de drie buren opgenomen in mijn rapport.”.
Het hof heeft geen grond deze verklaring van de heer [expert] voor onwaar te houden.
Het hof heeft evenmin grond om aan te nemen dat de verklaringen van de overige door [appellant] genoemde personen (de heer [getuige 4] en de heer [getuige 5] ) niet ook door de heer [expert] in zijn rapport zijn opgenomen.
De formulering van de in het rapport van de heer [expert] opgenomen verklaringen duidt er naar het oordeel van het hof op dat de verklaringen van de ondervraagde personen, voor zover al voorafgaande aan de rapportage van de heer [expert] opgenomen, daarin (vrijwel) woordelijk zijn overgenomen.
Weliswaar heeft [appellant] , onder verwijzing naar de verklaring van mevrouw Van [getuige 2] , zoals afgelegd tijdens het voorlopig getuigenverhoor van 1 september 2015, gesteld, dat de verklaring die mevrouw Van [getuige 2] tegenover de heer [expert] heeft afgelegd, niet strookt met haar verklaring die in het rapport van de heer [expert] is opgenomen – daarmee suggererend dat dat ook voor de overige afgelegde verklaringen zou (kunnen) gelden – maar blijkens het proces-verbaal van het voorlopig getuigenverhoor heeft mevrouw Van [getuige 2] tijdens dat getuigenverhoor eveneens verklaard dat zij dyslectisch is en daarom de notities van de heer [expert] met haar antwoorden op door hem gestelde vragen niet goed heeft begrepen.
3.13.
Nu de vordering reeds strandt op grond van het vorenstaande, behoeven de overige verweren van WonenBreburg geen bespreking meer.
3.14.
Het hof zal de beslissing over de kosten in het incident aanhouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.15.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 31 januari 2017 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 januari 2017.
griffier rolraadsheer