ECLI:NL:GHSHE:2016:976

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.184.943/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder, op 24 januari 2012, de schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, welke op 9 september 2014 met 12 maanden was verlengd. De rechtbank Limburg had op 26 januari 2016 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, en had geen schone lei verleend. De appellant was niet verschenen op de zitting in hoger beroep, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks eerdere waarschuwingen en de verlenging van de regeling, zijn informatie- en sollicitatieplicht niet naar behoren was nagekomen. De appellant had weliswaar zijn verslavingsproblematiek erkend en aangegeven dat hij zijn verslaving onder controle had, maar er waren geen bewijsstukken van sollicitaties overgelegd. De bewindvoerder had ook twijfels over de oprechtheid van de appellant en zijn financiële situatie. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen van de appellant niet buiten beschouwing konden blijven en dat er geen aanleiding was om de schuldsaneringsregeling opnieuw te verlengen. Het hof bekrachtigde derhalve het vonnis van de rechtbank en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 maart 2016
Zaaknummer : 200.184.943/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/51 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.G. van der Laan.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 2 februari 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen, althans een beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van der Laan;
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter
zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 januari 2016;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 25 februari 2016 en 1 maart 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 24 januari 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 9 september 2014 is de termijn van de schuldsaneringsregeling met een termijn van 12 maanden verlengd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De schuldenaar is op de hoogte van de regels zoals die gelden in de schuldsaneringsregeling. (…)
Voorts heeft de schuldenaar op 23 januari 2014 namens de rechter-commissaris een waarschuwingsbrief ontvangen. Omdat de schuldenaar ook hierna zich niet voldoende aan de regels van de schuldsanering hield, werd de regeling verlengd voor de duur van een jaar om hem alsnog de kans te geven deze tot een goed einde te brengen. (…)
Echter, ook gedurende de termijn van de verlenging heeft de schuldenaar niet aan zijn verplichtingen voldaan. Voorts is vast komen te staan dat de schuldenaar verslaafd is dan wel is geweest aan alcohol en cocaïne. (…)
Hoewel de schuldenaar dit ontkent, is de bewindvoerder van mening dat er een relatie is tussen het schenden van de verplichtingen in de schuldsaneringsregeling en voormelde verslavingen. (…)
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat die tekortkomingen niet buiten beschouwing kunnen blijven. De schuldenaar heeft diverse kansen gehad om de regeling tot een goed einde te brengen en heeft deze kansen niet benut. De rechtbank sluit zich aan bij de mening van de bewindvoerder en kan zich niet aan de indruk onttrekken dat er een verband is tussen het schenden van de verplichtingen en de verslavingen die de schuldenaar heeft (gehad).”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] erkent dat hij te kampen heeft gehad met een alcohol- en cocaïneverslaving. Hij heeft zich medio 2015 tot tweemaal toe ter behandeling hiervan vrijwillig laten opnemen en thans zijn zijn verslavingen dan ook onder controle. De reden dat hij zijn bewindvoerder niet eerder van zijn verslavingen in kennis heeft gesteld is dat hij zich hier enorm voor schaamde. Voorts stelt [appellant] dat hij zichzelf niet in staat acht om arbeid te verrichten. Gezien het feit dat hij door de gemeente reeds van de arbeidsverplichting was vrijgesteld en dat er voldoende aanleiding bestond om aan te nemen dat er mogelijk sprake was een medische beperking had het volgens [appellant] dan ook in de rede gelegen om een medische keuring als bedoeld in artikel 3.5 onder f van de Recofa-richtlijn uit te voeren. [appellant] erkent dat er in beginsel wel sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, maar dat deze gezien de bijzondere aard naar zijn idee niet dient te leiden tot een beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei. Tevens erkent [appellant] dat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd maar hij acht zichzelf vanwege gezondheidsproblemen niet in staat tot het verrichten van arbeid en hij is van mening dat hij destijds dan ook gekeurd had dienen te worden.
3.5.
Hieraan is namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De advocaat geeft allereerst aan niet te weten waarom [appellant] niet ter zitting in hoger beroep is verschenen; van een eventuele verhindering is hem niets bekend. De advocaat acht zichzelf evenwel voldoende geïnformeerd om de zaak van [appellant] naar behoren te behartigen. De advocaat erkent dat [appellant] zowel zijn sollicitatie- als zijn informatieplicht uiterst gebrekkig is nagekomen. Rode draad in het hele dossier is volgens hem evenwel de alsmaar groeiende psychische problematiek van [appellant] . [appellant] zou de advocaat voorts te verstaan hebben gegeven dat het verlies van zijn arbeidsbetrekking geen verband houdt met zijn cocaïneverslaving, maar nader toelichten kan de advocaat dit niet. Namens [appellant] verzoekt de advocaat om een verlenging van de schuldsaneringsregeling. De verslavingsproblematiek van [appellant] is immers onder controle en aan de psychosociale problematiek wordt gewerkt. Daarbij zou [appellant] aan zijn advocaat kenbaar hebben gemaakt zich terdege te beseffen dat hij, ondanks dat hij zichzelf niet in staat acht om te werken, thans ook alles op alles moet zetten om een betaalde arbeidsbetrekking te verwerven teneinde op het einde van de rit een schone lei te krijgen. Desgevraagd kan de advocaat evenwel niet aangeven of [appellant] na het vonnis waarvan beroep ook daadwerkelijk gesolliciteerd heeft, bewijzen daarvan heeft hij in ieder geval niet voorhanden.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft nimmer een vrijstelling van de rechter-commissaris van de sollicitatie- en/of arbeidsplicht gekregen en het is ook maar de vraag of een dergelijke vrijstelling gerechtvaardigd zou zijn geweest. De juiste informatie ontbreekt immers omdat deze nimmer door [appellant] is overgelegd. Dat [appellant] door de gemeente wel is vrijgesteld is vanwege de voorgeschiedenis is geen reden om dit advies klakkeloos over te nemen. [appellant] is immers uitvoerig door een keuringsarts van het UWV ‘gewogen’ en in staat geacht om te werken. Vervolgens blijkt uit een verklaring van de huisarts dat er sprake is van verslavingsproblematiek, maar de bewindvoerder komt pas gedurende de eindzitting achter de aard van deze problematiek. [appellant] stelt thans dat hij de bewindvoerder vanwege schaamte niet eerder heeft geïnformeerd. De bewindvoerder stelt daar tegenover meer dan eens door [appellant] om de tuin te zijn geleid door niet aan te geven wat er aan de hand is. De bewindvoerder is dan ook van mening dat [appellant] de boel opzettelijk verzwegen heeft omdat er voor hem een aanmerkelijk belang was. Immers, het hebben van een dergelijke verslaving staat aan vele zaken, waaronder een schone lei, in de weg. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat ook het uitgavenpatroon van [appellant] niet in balans is. [appellant] heeft immers verklaard dat hij per dag voor ongeveer € 25,00 aan cocaïne gebruikte. Daarnaast nuttigde hij ook nog alcohol. [appellant] ontvangt evenwel maar € 250,00 leefgeld per maand en daarvan dient hij naast zijn telefoon- en kledingkosten ook zijn eet- en kleedkosten te voldoen. Dit roept derhalve vragen op met betrekking tot eventuele extra inkomsten van [appellant] die aan de boedel toe zouden hebben moeten komen.
3.7.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei gemotiveerd gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, meer in het bijzonder de (spontane) informatie- en sollicitatieplicht, wederom niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt temeer nu [appellant] naast de diverse waarschuwingen van de bewindvoerder op 23 januari 2014 ook een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris heeft ontvangen en zijn schuldsaneringsregeling bij vonnis van 9 september 2014 al eens met een termijn van 12 maanden is verlengd teneinde hem een allerlaatste kans te bieden voornoemde verplichtingen alsnog naar behoren na te komen. Daar komt bij dat het hof ook niet is gebleken van een eventuele wending ten goede zoals deze door de advocaat van [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is aangevoerd. Er zijn sinds het vonnis waarvan beroep op 26 januari 2016 door [appellant] immers geen sollicitatiebewijzen aan zijn bewindvoerder dan wel het hof overgelegd, zodat het er naar het oordeel van het hof voor moet worden gehouden dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen nog immer niet (naar behoren) nakomt. Ook het feit dat [appellant] zonder bericht van verhindering niet ter zitting is hoger beroep is verschenen maakt dat het hof er geenszins van overtuigd is dat er daadwerkelijk een wending ten goede heeft plaatsgevonden. Het hof stelt dan ook vast dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (zoals bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw) en ziet daarbij bovendien geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven.
3.8.3.
Nu, ook omdat [appellant] bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering -in welk verband het hof naar de processtukken en het hiervoor weergegevene verwijst-, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] (nogmaals) te verlengen, daargelaten nog dat de schuldsaneringsregeling al eenmaal eerder (tevergeefs) is verlengd en er thans geen enkele aanwijzing bestaat dat er (alsnog) een wending ten goede zou hebben plaatsgevonden.
3.8.4.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, P.J.M. Bongaarts en P.P.M. van Reijsen en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.