ECLI:NL:GHSHE:2016:975

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.184.911/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en ontstaan van bovenmatige schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 26 januari 2016 besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed en bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellante had in hoger beroep verzocht om de schuldsaneringsregeling te verlengen tot mei 2017, maar het hof oordeelde dat de appellante herhaaldelijk haar informatieverplichting niet was nagekomen en dat er sprake was van een boedelachterstand en nieuwe schulden. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen aan de appellante konden worden verweten en dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling niet in het belang van de schuldeisers zou zijn. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling definitief.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 maart 2016
Zaaknummer : 200.184.911/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/14/318 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R. Jacobs.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling van toepassing te laten tot mei 2017, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen met een door het hof te bepalen periode, althans een zodanige maatregel te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Jacobs,
- mevrouw mr. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 januari 2016;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 22 februari 2016 en 29 februari 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 25 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 13 mei 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 december 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Vanaf het begin van de schuldsanering voldoet de saniet niet (in voldoende mate) aan haar inlichtingenplicht. (…)
Pas op 7 januari 2016 werden de door de bewindvoerder gevraagde stukken aangeleverd en kon de bewindvoerder haar verslag maken. Bij deze stukken bevond zich ook een schrijven van het UWV van 15 oktober 2015 waarin wordt aangegeven dat het UWV de saniet niet zal herkeuren omdat de herkeuring is gevraagd in verband met de schuldsanering. Daaraan doet niet af dat de bewindvoerder sinds het begin van de schuldsanering gevraagd (hof: heeft) naar een recent keuringsrapport. (…)
Inmiddels is er ruim anderhalf jaar van de schuldsanering verstreken zonder dat er duidelijkheid is over de arbeidsgeschiktheid van de saniet. Dit is de saniet aan te rekenen. (…)
Ter zitting heeft de saniet aangegeven dat zij geen behandeling ondergaat voor haar psychische problemen. (…)
Hiermee spant de saniet zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in om weer arbeidsgeschikt te worden en voldoet zij dus niet aan de regels van de schuldsanering. (…)
Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand van € 324,96 en is er een verwijtbare nieuwe schuld ter hoogte van ongeveer € 684,16 ontstaan vanwege de hondenbelasting waarvoor de saniet geen vrijstelling krijgt van de gemeente. (…)
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schuldsanering te verlengen. Een verlenging zou in dit geval leiden tot benadeling van de schuldeisers. Het feit dat de saniet vanaf nu ondersteund zal worden door het maatschappelijk werk leidt er niet toe dat de rechtbank anders zal oordelen over een mogelijke verlenging.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] erkent dat zij niet adequaat genoeg heeft gehandeld met betrekking tot het informeren van haar bewindvoerder over haar arbeidsmogelijkheden en de keuringen door het UWV. Zij heeft het UWV wel meermaals verzocht om een herkeuring, maar mocht hierover pas op 19 oktober 2015 een definitief bericht ontvangen. Voorts onderschrijft [appellante] dat de keuring van 19 september 2007 zeer verouderd is. Hangende het hoger beroep zal zij zich dan ook opnieuw informeren over de mogelijkheden tot herkeuring, waarbij zij verwijst naar artikel 3.5 onder f van de Recofa richtlijnen waarin wordt bepaald dat een keuring ook plaats kan vinden door een door de bewindvoerder of rechter-commissaris aan te wijzen deskundige. [appellante] merkt daarbij op dat haar niet kan worden verweten dat het UWV haar niet herkeurt, temeer daar zij reeds tot tweemaal toe bij het UWV wijzigingsformulieren met betrekking tot haar verslechterende gezondheidssituatie heeft ingediend. Voorts merkt [appellante] op dat de rechtbank ten tijde van haar toelating heeft geoordeeld dat zij ondanks haar psychosociale problematiek tot de schuldsaneringsregeling kon worden toegelaten zodat haar dit thans niet kan worden tegengeworpen in die zin dat de schuldsaneringsregeling hierom dient te worden beëindigd. Daarbij komt dat haar situatie, nu zij antidepressiva slikt, stabiel is en depressies dus ook niet aan de arbeidsverplichting in de weg staan, dit in tegenstelling tot haar spierziekte, fybromyalgie. Met betrekking tot de boedelachterstand merkt [appellante] op dat deze deels bestaat uit niet afgedragen vakantiegeld, maar dat de bewindvoerder haar te verstaan zou hebben gegeven dat dit vakantiegeld haar zelf zou toekomen. Gedurende de beëindigingszitting heeft [appellante] teneinde de boedelachterstand in te lopen een plan van aanpak gepresenteerd waarbij zij naast de reguliere afdracht van € 12,50 per maand met ingang van januari 2016 maandelijks een extra afdracht van € 25,00 zou verrichten. Aangaande haar nieuwe schuld, waarmee [appellante] overigens eerst gedurende de beëindigingszitting bekend raakte, heeft zij contact opgenomen met BsGW om voor deze schuld een regeling te treffen. Tot slot merkt [appellante] op dat er nimmer een verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, wat naar haar idee wel op zijn plaats zou zijn geweest in plaats van een directe beëindigingszitting.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat zij bij het UWV met enige regelmaat om een herkeuring heeft verzocht, maar erkent evenwel dat zij de bewindvoerder niet immer met betrekking tot de afwijzingen op deze verzoeken heeft bericht. Tevens geeft [appellante] aan dat zij de behandeling voor haar psychosociale problemen, welke destijds bij gebrek aan concrete resultaten door haar behandelaar was gestopt, heeft hervat. Nu [appellante] een realistisch plan van aanpak heeft gepresenteerd voor het inlopen van haar nieuwe schuld en de ontstane boedelachterstand acht zij het niet informeren van de bewindvoerder inzake de afwijzingen op haar herkeuringsverzoeken van het UWV onvoldoende reden om haar schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Desgevraagd stelt [appellante] tot slot dat zij de bewindvoerder na de beëindigingszitting niet meer van informatiebescheiden heeft voorzien omdat zij dit enerzijds vanwege de spanning met betrekking tot voornoemde zitting was vergeten en anderzijds in de veronderstelling verkeerde dat zij, nu haar schuldsaneringsregeling immers was beëindigd, de bewindvoerder ook niet meer van informatie(bescheiden) hoefde te voorzien.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Sinds het begin van de schuldsaneringsregeling voldoet [appellante] niet aan haar spontane informatieverplichting. Daarbij komt dat [appellante] ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar maatschappelijk werker, die al vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling van dit traject op de hoogte is, voor het voldoen aan haar kernverplichtingen in te schakelen. Tevens is [appellante] ook bij herhaling door de bewindvoerder geïnformeerd inzake de hoogte van het vrij te laten vakantiegeld en verzocht om haar meerdere inkomen en vakantiegeld naar de boedel over te maken.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat de informatieplicht, ondanks de aanwezigheid van een maatschappelijk werker, al vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet of nauwelijks door [appellante] is nagekomen. Dit heeft de bewindvoerder [appellante] reeds vanaf haar tweede verslag voortdurend bericht en ook de rechter-commissaris heeft [appellante] hiertoe een waarschuwingsbrief gezonden. Maar ook nu kan de bewindvoerder wederom geen vtlb-berekening over januari 2016 maken omdat [appellante] verzuimd heeft de toeslagenbeschikking van de Belastingdienst over 2016, de uitkeringsspecificaties van het UWV, een afschrift van haar ziektekostenpolis alsmede de bankafschriften over de maand januari 2016 over te leggen. Desgevraagd geeft de bewindvoerder aan zich niet te kunnen vinden in een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellante] omdat dit een benadeling van de schuldeisers zou betekenen. Niet alleen levert een verlenging voor de schuldeisers niets op omdat er voor [appellante] geen afdrachtverplichting is, zolang [appellante] in de schuldsaneringsregeling blijft zitten kunnen de schuldeisers de invordering van hun schulden ook niet, hetzij door beslag op inkomsten, hetzij op een andere wijze, zelf ter hand nemen. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Het hof rekent het [appellante] hierbij zwaar aan dat zij, ondanks herhaalde waarschuwingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris (bij waarschuwingsbrief van 2 september 2015), ondanks de beëindigingszitting van 19 januari 2016 en ondanks de ondersteuning van een maatschappelijk werker voornoemde verplichting thans nog immer niet naar behoren weet na te komen. Daarbij gaat het hof nadrukkelijk voorbij aan de, overigens inhoudelijk tegenstrijdige, verklaring van [appellante] zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren gebracht dat zij vanwege de spanningen rondom de beëindigingszitting zou zijn vergeten de bewindvoerder te informeren, dan wel in de veronderstelling zou hebben geleefd dat zij de bewindvoerder niet meer diende te informeren omdat haar schuldsaneringsregeling was beëindigd. Door het nog immer niet naar behoren informeren van de bewindvoerder is laatstgenoemde bovendien (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
3.8.3.
Vast staat eveneens dat [appellante] een boedelachterstand heeft laten ontstaan, onder andere door het, ondanks herhaalde sommatie van haar bewindvoerder, niet overmaken van (een deel van) haar vakantiegelden aan de boedelrekening. Het hof acht [appellante] het ontstaan van deze boedelachterstand dan ook aan [appellante] toe te rekenen en het feit dat zij thans een plan van aanpak heeft gepresenteerd om deze achterstand in te lopen maakt dat naar het oordeel van het hof geenszins anders. Daarbij komt nog dat [appellante] , ondanks het feit dat zij haar vakantiegelden, zij het ten onrechte, heeft behouden, zij desondanks eveneens nieuwe schulden heeft laten ontstaan, hetgeen binnen de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub d niet is toegestaan. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.4.
Nu, tevens, doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering -mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst-, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen daargelaten nog dat een eventuele verlenging een benadeling van de schuldeisers tot gevolg zou hebben. Het hof sluit zich hierbij aan bij de stelling van de bewindvoerder zoals verwoord in rechtsoverweging 3.7 van dit arrest.
3.8.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.P.M. van Reijsen en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.