ECLI:NL:GHSHE:2016:972

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.184.631/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 19 januari 2016 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed. De appellante had in haar beroepschrift verzocht om het vonnis te vernietigen en haar schuldsaneringsregeling alsnog te laten voltooien, of in ieder geval de termijn te verlengen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2016 heeft het hof de appellante en de bewindvoerder gehoord. De appellante voerde aan dat zij aan haar sollicitatieplicht voldeed en dat er miscommunicatie was met de bewindvoerder. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellante gedurende een jaar niet had gesolliciteerd en een nieuwe schuld had laten ontstaan bij haar zorgverzekeraar. Bovendien had zij zich niet gehouden aan de informatieplicht, waardoor de bewindvoerder zijn werkzaamheden niet adequaat kon uitvoeren.

Het hof concludeert dat de appellante ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door haar verplichtingen niet na te komen. De verzoeken van de appellante om de schuldsaneringsregeling te laten voortduren of de termijn te verlengen zijn afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 maart 2016
Zaaknummer : 200.184.631/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/14/381 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. Veldman te Breda.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (zittingsplaats Breda) van 19 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 januari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair haar alsnog haar schuldsaneringsregeling te laten voltooien, subsidiair, de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Veldman.
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 januari 2016
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 4 februari 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 10 februari 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 1 maart 2016;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde emailberichten tussen [appellante] en [zorgverzekeraar] d.d. 22 januari 2016 en werkpleinhartvanwestbrabant.nl d.d. 22 en 26 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 9 april 2014 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, sub d en sub e Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 17 september 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert, bovenmatige schulden doet of laat ontstaan en tracht naar het oordeel van de rechtbank haar schuldeisers te benadelen.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd
[appellante] heeft van meet af aan viermaal per maand gesolliciteerd naar een betaalde baan en daarmee voldaan aan de aan haar opgelegde in het kader van de bijstandswet opgelegde arbeidsplicht.
Voor [appellante] is het niet duidelijk geworden dat zij in het kader van de schuldsaneringsregeling op een andere manier diende te solliciteren, zeker niet nu haar manier van solliciteren - het afgeven van een curriculum vitae bij een bedrijf met openstaande vacatures dan wel het telefonisch solliciteren op een vacature – door de gemeente goed was gevonden en zij daar nimmer problemen van heeft ondervonden.
Met betrekking tot de informatieplicht stelt [appellante] dat de communicatie met de bewindvoerder niet altijd wenselijk is verlopen.
3.3.1.
Volgens [appellante] heeft de 100% korting op haar bijstandsuitkering voor de maand februari 2016 te maken met het feit dat zij door een ongelukkige samenloop van omstandigheden een afspraak met de gemeente heeft moeten verzetten. Nadat een nieuwe afspraak was gemaakt met de gemeente was [appellante] door persoonlijke omstandigheden niet in staat om op deze afspraak te verschijnen. Vervolgens heeft [appellante] opnieuw telefonisch een nieuwe afspraak gemaakt met de gemeente, maar omdat de gemeente heeft nagelaten deze nieuwe afspraak schriftelijk te bevestigen, is zij deze vergeten.
Tegen de korting heeft [appellante] geen bezwaar gemaakt, omdat dit volgens de gemeente zinloos was.
3.3.2.
Met betrekking tot het ontstaan van de nieuwe schuld aan [zorgverzekeraar] van € 913,85 stelt [appellante] dat zij een betalingsregeling heeft getroffen, inhoudende dat zij en haar partner
€ 70,-- per maand op deze schuld inlossen.
3.3.3.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, d en e Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van alle omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling,
het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden en/of het trachten haar schuldeisers te benadelen.
3.4.2.
Het hof overweegt dat aanleiding tot het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging is geweest de omstandigheid dat [appellante] gedurende een jaar niet heeft gesolliciteerd, een nieuwe schuld heeft doen laten ontstaan bij [zorgverzekeraar] van € 913,85 en dat zij zich gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet heeft gehouden aan de aan haar opgelegde informatieplicht, waardoor onder meer de afdrachtplicht niet kan worden gecontroleerd.
3.4.3.
Het hof verwijst in de eerste plaats naar het aanvangsverslag van de bewindvoerder van 2 juni 2014, waaruit blijkt dat op 1 mei 2014 het huisbezoek bij [appellante] heeft plaatsgevonden, bij welke gelegenheid [appellante] de verklaring bij checklist huisbezoek heeft ondertekend. Uit die eerste verklaring blijkt voorts dat de aan [appellante] opgelegde uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder de informatieplicht en sollicitatieplicht, door de bewindvoerder uitgebreid met haar zijn besproken, hetgeen overigens door [appellante] niet is weersproken.
[appellante] wist, althans had redelijkerwijs moeten weten, wat van haar in het kader van de informatieplicht en sollicitatieplicht werd verwacht.
3.4.4.
Met betrekking tot de informatieplicht stelt het hof vast dat [appellante] zich vanaf de datum van het tweede verslag van de bewindvoerder van 5 december 2014 tot aan de datum van de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 2 maart 2016 niet heeft gehouden aan deze aan haar opgelegde verplichting.
Uit de door de bewindvoerder overgelegde reactie op het beroepschrift d.d. 1 maart 2016 blijkt immers dat de inkomensspecificaties, zoals vermeld in het verslag van de bewindvoerder van 9 december 2015, nog steeds ontbreken, terwijl ook de inkomensspecificaties over de periode na laatst vermelde datum niet zijn overgelegd.
Deze handelwijze van [appellante] heeft er toe geleid dat geen boedelafdrachten zijn gedaan, omdat de bewindvoerder bij gebreke aan verificatoire bescheiden niet in staat is te beoordelen of sprake is van een tekortkoming in de afdrachtplicht.
3.4.5.
Het hof is van oordeel dat [appellante] met haar gedragingen er niet bepaald blijk van heeft gegeven over een saneringsgezinde houding te beschikken.
Het hof overweegt in dat verband dat de handelwijze van [appellante] , het structureel nalaten de bewindvoerder gevraagd dan wel ongevraagd te informeren over haar inkomens- en lastenpositie waardoor de bewindvoerder niet in staat is zijn werkzaamheden op een adequate wijze uit te voeren, haar een zodanig ernstig verwijt kan worden gemaakt dat dit op zichzelf beschouwd reeds voldoende grond oplevert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
3.4.6.
Zoals reeds hiervoor in r.o. 3.4.2. is overwogen is het hof van oordeel dat [appellante] wist, althans redelijkerwijs had moeten weten, op welke wijze zij in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling diende te solliciteren. Het hof gaat dan ook voorbij aan de voor het eerst in hoger beroep opgeworpen stelling van [appellante] dat het voor haar niet duidelijk was dat zij in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op een andere manier diende te solliciteren dan op de wijze waarop zij tot dan toe solliciteerde – persoonlijke sollicitatie door het afgeven van een curriculum vitae bij een bedrijf met openstaande vacatures – welke manier door de gemeente akkoord was bevonden.
Overigens is ook in hoger beroep nog geen begin van enig bewijs door [appellante] overgelegd bij welke bedrijven zij persoonlijk zou hebben gesolliciteerd.
3.4.7.
Zoals uit het voortgangsverslag van de bewindvoerder van 5 december 2014 blijkt is [appellante] vanwege de zwangerschap van haar derde kind tot 1 december 2014 door de rechter-commissaris vrijgesteld van haar sollicitatieplicht.
In de door de bewindvoerder overgelegde reactie op het beroepschrift d.d. 1 maart 2016 valt te lezen dat door [appellante] geen enkel bewijsstuk van nadien verrichte sollicitaties is overgelegd, ondanks het feit dat zij door de bewindvoerder blijkens de vervolgverslagen van 5 december 2014, 15 juni 2015 en 9 december 2015 telkens op deze tekortkoming is gewezen.
Het hof overweegt in dat verband dat [appellante] ook na het vonnis, waarvan beroep, heeft nagelaten bewijsstukken te overleggen terzake haar stelkling dat zij in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling aantoonbaar op gerichte vacatures zou hebben gesolliciteerd. Dit terwijl de sollicitatieplicht en overigens ook alle andere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen door het instellen van hoger beroep op [appellante] blijven rusten.
3.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat van de gedragingen van [appellante] in het kader van de aan haar opgelegde informatieplicht en sollicitatieplicht een zodanig ernstig verwijt moet worden gemaakt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden.
De gang van zaken rond het ontstaan van een nieuwe schuld door [appellante] aan [zorgverzekeraar] van
€ 913,85 behoeft naar het oordeel van het hof dan ook geen afzonderlijke bespreking meer.
3.6.
Het subsidiaire verzoek van [appellante] tot verlenging van de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wijst het hof af. Zoals hiervoor is overwogen heeft de bewindvoerder [appellante] ruimschoots in de gelegenheid gesteld alsnog te voldoen aan alle aan haar opgelegde kernverplichtingen, doch van deze gelegenheid heeft zij kennelijk om haar moverende redenen geen gebruik gemaakt.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.P.M. van Reijsen en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.