ECLI:NL:GHSHE:2016:935

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.166.458_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de opdrachtgever in het kader van juridische dienstverlening door een advocatenkantoor

In deze zaak gaat het om de vraag of de heer [appellant], die dagelijks leiding gaf aan de commanditaire vennootschap Support in Finance CV, ook als opdrachtgever kan worden aangemerkt naast de vennootschap zelf. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin [appellant] als gedaagde werd aangemerkt. De advocaat van [appellant], mr. T.P.M. Kouwenaar, heeft het hoger beroep ingesteld tegen [Advocaten] Advocaten B.V., vertegenwoordigd door mr. M.V.J. Noordermeer.

De procedure in hoger beroep is gestart met een dagvaarding op 26 februari 2015, en het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende memorie van grieven en antwoord. De kern van het geschil draait om de vraag of [appellant] naast de commanditaire vennootschap ook persoonlijk aansprakelijk is voor de betaling van de openstaande declaraties van [Advocaten]. Het hof overweegt dat de opdrachtbevestiging, hoewel niet ondertekend, door [appellant] is aanvaard door geen bezwaar te maken tegen de inhoud en dat hij in privé ook betrokken was bij de juridische procedures.

Het hof concludeert dat [appellant] als mede-opdrachtgever kan worden aangemerkt en dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de openstaande bedragen. De grieven van [appellant] worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 15 maart 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.166.458/01
arrest van 15 maart 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. T.P.M. Kouwenaar te 's-Hertogenbosch,
tegen
[Advocaten] Advocaten B.V.,
mede h.o.d.n. [Advocaten] Advocaten,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Advocaten] ,
advocaat: mr. M.V.J. Noordermeer te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 februari 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 november 2014, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [Advocaten] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3319319/317 rolnummer 14-7077)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met vijf grieven;
  • de memorie van antwoord met vijf producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[Advocaten] heeft in opdracht en voor rekening van (in ieder geval) de commanditaire vennootschap Support in Finance CV juridische werkzaamheden verricht, conform de opdrachtbevestiging van 13 oktober 2011 (prod. 1 bij inl.dagv.). De opdrachtbevestiging van [Advocaten] is gericht aan
‘Support in Finance en/of de heer [appellant] ’. Onderaan de brief, bij de plaats waar moet worden ondertekend, staat
‘de heer [appellant] ’. Op pagina 2 staat de volgende alinea:
Conform de algemene voorwaarden komt de overeenkomst tussen Support in Finance en [Advocaten] Advocaten tot stand wanneer deze opdrachtbevestiging getekend retour wordt gezonden of zoveel eerder als [Advocaten] Advocaten werkzaamheden voor u verricht.
De opdrachtbevestiging is niet ondertekend teruggestuurd, maar [appellant] heeft daarop ook niet gereageerd. De opdracht behelst het voeren van verweer tijdens een kort geding van dinsdag 18 oktober 2011 en het eventueel instellen van een eis in reconventie.
In dat kort geding waren zowel Support in Finance C.V. als [appellant] gedaagden. [Advocaten] heeft verweer gevoerd voor zowel Support in Finance C.V. als [appellant] .
3.1.2.
Support in Finance CV en/of [appellant] hebben twee in dat kader verzonden declaraties onbetaald gelaten. Het betreft de declaraties van:
4 november 2011 van € 4.521,27 inclusief btw;
5 december 2011 van € 3.007,37 inclusief btw;
totaal € 7.528,64 inclusief btw.
3.1.3.
[Advocaten] heeft nadien ingestemd met een minnelijke regeling, op initiatief van [appellant] (de email heeft hetzelfde onderwerp als hierna geciteerd), inhoudende dat uiterlijk op (uiteindelijk) 30 april 2012 het als schikking overeengekomen bedrag van € 4.165,- inclusief 19% btw zou hebben bijgeschreven op de bankrekening van [Advocaten] .
De email van [Advocaten] van 6 april 2012 (prod. 5 inl. dagv.) luidt:
Onderwerp: RE: [Advocaten] Advocaten vs. [appellant] /Support in Finance
Wij gaan akkoord met uw voorstel tot betaling van EUR 3.500,00, te vermeerderen met BTW, tegen finale kwijting over en weer, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het totaal door u verschuldigde bedrag ad EUR 4.165,00 (incl. BTW) uiterlijk op woensdag 11 april 2012 is bijgeschreven op de bankrekening van mijn kantoor. (…) Indien het bedrag niet woensdag is ontvangen, is deze regeling vervallen.
In de email van 23 april 2012 aan [Advocaten] schrijft [appellant] onder meer:
Ik ga er vanuit dat u akkoord gaat met een uiterste betaling op 30-04-2012.
[Advocaten] heeft vervolgens laten weten daarmee akkoord te zijn.
3.1.4.
Support in Finance C.V. heeft zich per 1 mei 2013 uitgeschreven uit het Handelsregister. De betalingsregeling is niet nagekomen.
3.2.
[Advocaten] heeft in eerste aanleg primair betaling gevorderd van [appellant] van:
€ 7.528,64 het totaalbedrag van de facturen
€ 1.214,76 wettelijke handelsrente tot en met 8 november 2013
p.m. wettelijke (handels)rente vanaf 9 november 2013
€ 751,43 buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw.
De kantonrechter heeft toegewezen
€ 4.521,27 te vermeerderen met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf 18 november 2011
€ 3.007,37 te vermeerderen met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf 19 december 2011,
[appellant] is in de proceskosten verwezen. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.3.
De grieven 1, 2 en 3
3.3.1.
Deze grieven hebben betrekking op de vraag of [appellant] , naast Support in Finance C.V., als opdrachtgever van [Advocaten] heeft te gelden (rov. 3.2 en 3.3 van het bestreden vonnis), althans of hij (mede) aansprakelijk is voor de betaling.
3.3.2.
[appellant] voert eerst aan dat hij in 2010, 2011 en 2012 als zelfstandig ondernemer, voor specifieke projecten, werkzaam is geweest voor Support in Finance C.V., maar dat hij niet de dagelijkse leiding had en niet verantwoordelijk was voor de opdrachten die het bedrijf heeft verstrekt of de verbintenissen die het bedrijf is aangegaan. [appellant] stelt alleen gemachtigde te zijn geweest voor de vennoot van Support in Finance C.V. in Nederland om die in voorkomende gevallen te vertegenwoordigen.
Het hof verwerpt dit verweer. Uiteraard kon [appellant] als privépersoon [Advocaten] opdracht geven. Zijn positie binnen Support in Finance C.V. staat daaraan niet in de weg.
Het verweer is bovendien niet onderbouwd en strookt niet met het uittreksel uit het handelsregister (prod. 6 bij inl. dagv.), waaruit blijkt dat hij (als enige) ‘volledig gevolmachtigde’ was van Support in Finance C.V. zodat hij in die hoedanigheid namens Support in Finance C.V. [Advocaten] opdracht kon geven, zoals hij ook niet betwist.
3.3.3.
[appellant] voert verder aan (punt 3 mvg) dat hij zelf over onvoldoende financiële middelen beschikte, dat [Advocaten] hem niet op basis van een toevoeging wilde bijstaan, dat [Advocaten] hem heeft voorgehouden dat het verweer ten behoeve van Support in Finance C.V. tevens zou gelden als verweer ten behoeve van hem en dat uitdrukkelijk is besproken dat Support in Finance C.V. als opdrachtgever zou gelden en niet [appellant] in privé.
[Advocaten] heeft een en ander uitdrukkelijk betwist.
3.3.4.
Voor de vraag wie als opdrachtgever(s) heeft/hebben te gelden, althans door wie van de opdrachtgevers de kosten, althans in welke mate, zal dragen komt het aan op toepassing van de Haviltexnorm. De onder 3.3. genoemde stellingen van [appellant] omtrent hetgeen tussen partijen zou zijn besproken, worden door [Advocaten] betwist. [appellant] heeft echter geen bewijs van zijn stellingen aangeboden. Daarom kan niet worden vastgesteld dat een en ander is besproken, zoals hij heeft gesteld. Gelet op het voorgaande komt het aan op de vraag wat partijen uit de inhoud van de schriftelijke opdrachtbevestiging en uit elkaars gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden.
3.3.5.
Naar het oordeel van het hof valt uit de opdrachtbevestiging af te leiden dat [Advocaten] [appellant] als mede-opdrachtgever heeft aangemerkt. De opdracht was immers mede tot hem gericht (er staat en/of) en [appellant] heeft die opdrachtbevestiging aanvaard zonder voorbehoud te hebben gemaakt noch tegen de inhoud te hebben geprotesteerd, althans dat stelt hij niet en is ook niet kunnen blijken. Hieraan doet niet af dat in de geciteerde alinea op pagina 2 minder nauwkeurig alleen Support Finance C.V. wordt genoemd, zoals ook onderaan de brief, eveneens minder nauwkeurig, alleen [appellant] wordt genoemd, zonder vermelding van hoedanigheid (privé, voor Support Finance C.V. of voor beiden). Dat de opdrachtbevestiging niet (ondertekend) is teruggestuurd, is niet relevant nu [appellant] deze zonder protest heeft behouden en [Advocaten] de opdracht heeft uitgevoerd. Daarmee hebben Support Finance C.V. en [appellant] als opdrachtgever te gelden.
Voorts is van belang dat [appellant] in privé in kort geding was gedagvaard. Zo werd ook van hem in privé afgifte van zaken en betaling van geld gevorderd, werd gevorderd hem in privé te verbieden contact te zoeken met eisers, en werd gevorderd hem te verbieden bepaalde rechtshandelingen te verrichten op verbeurte van een dwangsom. [appellant] had aldus een groot eigen belang in het geding. Overigens werd [appellant] ook in de zijdens hem opgestelde pleitnota als partij vermeld voor wie een advocaat van [Advocaten] optrad.
Voorts neemt het hof in aanmerking dat wanneer twee personen een opdracht verstrekken zij jegens de opdrachtnemer hoofdelijk voor het geheel aansprakelijk zijn, artikel 7:407 BW. Overigens heeft [appellant] ook ten tijde van het aangaan van de schikking zich er niet op beroepen dat hij geen opdrachtgever was of dat hij niet aansprakelijk was (en een voorbehoud van die aard is niet gemaakt).
3.3.6.
Een en ander in overweging nemende is het hof van oordeel dat [Advocaten] mocht afleiden dat [appellant] in privé mede als opdrachtgever had te gelden en dat hij hoofdelijk mede-aansprakelijk was jegens [Advocaten] , zodat de grieven falen. Dientengevolge dient de toewijzing van de primaire vordering te worden bekrachtigd. Aan de beoordeling van de subsidiaire vordering komt het hof niet toe, zodat hetgeen [appellant] dienaangaande heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.
3.4.
In
grief 4komt [appellant] op tegen hetgeen de kantonrechter heeft overwogen ten aanzien van het verweer van [appellant] dat hij, kort gezegd, niet meer verschuldigd is dan € 4.165,- inclusief btw, het schikkingsbedrag. De kantonrechter overwoog kort gezegd dat, nu de schikking niet is nagekomen [appellant] zich daar niet op kan beroepen. [appellant] betwist dat de schikking voorwaardelijk is overeengekomen.
Deze grief faalt reeds omdat is overeengekomen dat de schikking bij niet-tijdige betaling vervalt, terwijl vast staat dat niet tijdig is betaald.
3.5.
In
grief 5komt [appellant] op tegen het oordeel dat de buitengerechtelijke proceskosten conform rapport Voorwerk II ad € 700,- toewijsbaar zijn (rov. 3.6). De (toelichting op deze) grief bouwt voort op de vorige grief en dient het lot daarvan te delen.
Het hof deelt de beoordeling van de kantonrechter dat er wel sprake is geweest van relevante buitengerechtelijke werkzaamheden, namelijk de schikkingsonderhandelingen.
Het hof stelt vast dat deze veroordeling niet is vastgelegd in het dictum van het bestreden vonnis. Partijen hebben zich daar echter niet over uitgelaten. Indien [Advocaten] dat wenst, kan zij langs de weg van artikel 31 Rv om verbetering van het vonnis vragen.
3.6.
[appellant] heeft in eerste aanleg noch in hoger beroep bewijs aangeboden. Het hof ziet geen aanleiding om hem ambtshalve met het bewijs van zijn ( bevrijdende) verweren te belasten.
3.7.
Nu de grieven falen zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd.
3.8.
[appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [Advocaten] gevallen, tot op heden begroot op € 711,- ter zake van griffierecht en op € 632,- voor salaris advocaat en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, J.F.M. Pols en D.A.E.M. Hulskes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 maart 2016.
griffier rolraadsheer