6.3.Het hof herhaalt (zie r.o. 3.8.1 en 3.8.2 uit het tussenarrest) dat TVM in hoger beroep haar vordering beperkt tot (primair) vergoeding van de door haar uitgekeerde verzekeringspenningen betreffende dan wel tot afgifte van (het in deze procedure gaat om) de volgende drie trekkers:
- met het Duitse kenteken [Duits kenteken 1] (Nederlands kenteken [kenteken 1] ),
- met het Duitse kenteken [Duits kenteken 2] (Nederlands kenteken [kenteken 4] ),
- en met het Duitse kenteken [Duits kenteken 3] (Nederlands kenteken [kenteken 6] ),
Gelet op het feit dat de trekker met het Nederlandse kenteken [kenteken 3] (het Duitse kenteken [Duits kenteken 4] ) wel aan Rystal was verkocht, maar niet aan deze is geleverd, vordert TVM in dit hoger beroep niet langer vergoeding van de ter zake door haar uitgekeerde verzekeringspenningen dan wel afgifte van deze trekker en heeft zij haar eis dienaangaande verminderd.
De procedure van TVM tegen CAB en [geïntimeerde 2]
6.4.1.Met haar vierde grief in het principaal van TVM tegen CAB en [geïntimeerde 2] stelt TVM aan de orde haar vordering in hoger beroep sub I, zoals in rechtsoverweging 3.4.1 uit het tussenarrest van 19 mei 2015 weergegeven, voor zover deze is gericht tegen CAB en [geïntimeerde 2] . Het hof zal deze vordering hierna bespreken. In dat kader worden tevens besproken de grieven 1 tot en met 5 in het incidenteel appel van CAB en [geïntimeerde 2] . Waar nodig zal op de grieven afzonderlijk worden ingegaan.
6.4.2.Grief 2 in het incidenteel appel is onder meer gericht tegen de vaststelling door de rechtbank in rechtsoverweging 2.11 van het vonnis van 9 januari 2013 dat [geïntimeerde 2] eigenaar is van het terrein waarop CAB haar activiteiten uitoefent. In de toelichting op deze grief geven CAB en [geïntimeerde 2] echter niet aan waarom deze vaststelling niet juist is, zodat het hof ervan uitgaat dat [geïntimeerde 2] inderdaad eigenaar is van het bewuste terrein. Daarbij merkt het hof nog op dat CAB en [geïntimeerde 2] in eerste aanleg ook expliciet hebben gesteld dat het terrein van [geïntimeerde 2] is, die het op zijn beurt verhuurt aan CAB (cva CAB/ [geïntimeerde 2] randnummer 3.7). Grief 2 faalt in zoverre.
6.4.3.Grief 2 in het incidenteel appel is voorts gericht tegen de vaststelling door de rechtbank dat [geïntimeerde 2] enig aandeelhouder is van CAB. CAB en [geïntimeerde 2] voeren in de toelichting op deze grief aan dat dit niet juist is en verwijzen daartoe naar een door hen overgelegd uittreksel van de Kamer van Koophandel. Blijkens zijn stellingname bij memorie van antwoord in incidenteel appel (sub 2.2.1) is ook TVM van mening dat het inderdaad niet juist is dat [geïntimeerde 2] enig aandeelhouder is van CAB. Daarmee slaagt deze grief in zoverre, maar dit leidt nog niet automatisch tot een ander eindoordeel.
6.4.4.De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 2.14 en 2.15 van het vonnis van 9 januari 2013 geoordeeld, kort gezegd, dat de civielrechtelijke onderbouwing door CAB en [geïntimeerde 2] van de aanwezigheid bij CAB van de drie genoemde vrachtwagens gebrekkig is en dat er twijfel is over de validiteit van de factuur van 15 maart 2010 (zie r.o. 3.1.5 uit het tussenarrest).
In aansluiting op hetgeen in beide voornoemde rechtsoverwegingen is geoordeeld, overwoog de rechtbank in rechtsoverweging 2.16 van het vonnis van 9 januari 2013 als volgt:
“Mocht dit, eventueel na [geïntimeerde 2] en CAB in de gelegenheid te hebben gesteld voor het leveren van tegenbewijs, tot de conclusie leiden dat [geïntimeerde 2] en CAB van de verduistering van de op hun terrein gestalde trekkers afwisten (heling), dan is er nog steeds niet de stap genomen dat ook de vier via MVH verdwenen trekkers bij CAB gestald hebben gestaan. De rechtbank stelt vast dat daar geen aanwijzingen voor zijn en is van oordeel dat er onvoldoende is gesteld of aangevoerd om aan te nemen dat dit het geval moet zijn geweest. Dit leidt tot afwijzing van het gevorderde.”
De vierde grief van TVM in het principaal appel is tegen deze overweging gericht.
6.4.5.TVM baseert haar vorderingen jegens CAB en [geïntimeerde 2] op groepsaansprakelijkheid ex artikel 6:166 BW, op aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW, alsmede op aansprakelijkheid op grond van de redelijkheid en billijkheid.
6.4.6.TVM licht toe dat de drie in rechtsoverweging 6.3 genoemde trekkers op het terrein van CAB gestald hebben gestaan. Wat betreft de trekker met kenteken [kenteken 6] , één van de genoemde vrachtwagens, voert TVM aan dat de heer [directeur van Runner] , directeur van Runner, en de heer [medewerker van DLLL] , een medewerker van Lage Landen Lease, op 13 maart 2010 hebben vastgesteld dat deze trekker op het terrein van CAB gestald stond. Volgens TVM wisten CAB en [geïntimeerde 2] dan wel behoorden zij te weten dat de genoemde drie trekkers van misdrijf afkomstig waren.
6.4.7.CAB en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd weersproken dat de genoemde drie trekkers op het terrein van CAB gestald hebben gestaan, alsmede dat zij wisten of behoorden te weten dat deze trekkers van een misdrijf afkomstig waren.
6.4.8.Gelet op deze gemotiveerde betwisting en het bewijsaanbod van TVM zal het hof TVM, op wie de bewijslast rust, toelaten haar stellingen te bewijzen, zoals in het dictum wordt overwogen.
6.4.9.Het hof wijst er daarbij op dat waar het de stalling van de trekkers betreft, bewezen dient te worden dat ieder van de drie genoemde trekkers (dus niet enkel de trekker met kenteken [kenteken 6] ) op het terrein van CAB gestald heeft gestaan.
6.4.10.In afwachting van de bewijslevering wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
De procedure van TVM tegen Rystal en [geïntimeerde 4]