ECLI:NL:GHSHE:2016:919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
200.157.518/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat S.A.J.C. Koopman-van Lieshout, heeft in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van 1 oktober 2015, waarin het hof had bepaald dat hij en zijn kind voorlopig recht hebben op contact via een omgangshuis. De moeder, vertegenwoordigd door mr. J.W. Weehuizen, heeft eveneens een rol in deze procedure. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken in de zaak, met als doel de belangen van het kind te waarborgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2016 is de vader niet verschenen, terwijl de moeder en de raad wel aanwezig waren. De gezinsvoogd heeft in het kader van de ondertoezichtstelling gesprekken gevoerd met beide ouders en heeft geconstateerd dat er complicerende factoren zijn die de omgang tussen de vader en het kind beïnvloeden. De gezinsvoogd heeft geadviseerd om het contactherstel nog niet in te zetten, gezien de noodzaak om eerst de situatie tussen de ouders te verbeteren.

Het hof heeft in zijn tussenuitspraak op 10 maart 2016 bevestigd dat de vader en het kind voorlopig recht hebben op omgang, maar benadrukt dat statusvoorlichting een essentieel onderdeel van het verdere traject moet zijn. Het hof heeft de gezinsvoogd verzocht om tijdig verslag uit te brengen over de voortgang van de omgangsregeling en heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot 1 september 2016, om de resultaten van de inspanningen van de gezinsvoogd af te wachten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 maart 2016
Zaaknummer: 200.157.518/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/260898 / FA RK 13-1562_2
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: S.A.J.C. Koopman-van Lieshout,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.

5.De beschikking d.d. 1 oktober 2015

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat de vader en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar middels het omgangshuis van Stichting Maashorst te
[vestigingsplaats] , onder begeleiding van het omgangshuis, waarbij de verdere invulling zal geschieden door het omgangshuis na overleg met partijen.
Voorts heeft het hof het omgangshuis verzocht het hof tijdig voor de pro forma datum 1 april 2016 schriftelijk te informeren over de resultaten van de begeleide contactregeling c.q. het verloop van het traject, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van deze schriftelijke informatie aan de raad en de raadslieden van partijen en - indien [minderjarige] op dat moment onder toezicht staat - Stichting Jeugdzorg Noord-Brabant.
Het hof heeft tot slot iedere verdere beslissing aangehouden.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door mr. T.P.M. Kouwenaar, waarnemend voor mr. Weehuizen;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de heer [vertegenwoordiger van de GI] namens Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)).
6.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
6.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van het omgangshuis Stichting de Maashorst te [vestigingsplaats] d.d. 3 december 2015.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij schrijven van 3 december 2015 heeft de Maashorst het hof bericht over de stand van zaken aangaande de invulling van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] .
Er is een ondertoezichtstelling opgelegd en een gezinsvoogd aangesteld.
De gezinsvoogd heeft het Omgangshuis dringend verzocht om het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader nog niet in te zetten. De reden hiervoor was dat de GI voorafgaande aan de inzet van omgangsbegeleiding een ander pad wilde belopen met de ouders.
Dit betreft tevens voorwaarden om tot een goed en veilig contact te kunnen komen tussen de vader en [minderjarige] . Het omgangshuis heeft laten weten zich daarbij aan te kunnen sluiten.
7.2.
Ter zitting van het hof is gebleken dat de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling zowel met de vader als met de moeder gesprekken heeft gevoerd.
De gezinsvoogd van [minderjarige] is tevens de gezinsvoogd van haar halfbroer, [halfbroer van de minderjarige] .
Mede gelet op de hetgeen zich in het verleden in gezin heeft afgespeeld heeft de gezinsvoogd de zaak geanalyseerd en risico taxaties verricht.
Aan de kant van de vader stuitte de gezinsvoogd op ambivalent gedrag. Bij de moeder werd door hem een complexe thuissituatie geconstateerd waarbij de kindsignalen van met name [halfbroer van de minderjarige] , de halfbroer van [minderjarige] , een rol speelden.
De gezinsvoogd heeft vervolgens zijn bevindingen besproken met het Omgangshuis en benadrukt dat, alvorens een begeleide omgang op te starten, het contact tussen de ouders verbeterd dient te worden omdat er anders geen afspraken gemaakt kunnen worden.
Tevens speelde het op de vader rustende contactverbod (tot december 2015) een rol.
De gezinsvoogd heeft daarom niets willen overhaasten.
De moeder heeft ter zitting medegedeeld dat het laatste contact tussen de vader en [minderjarige] heeft plaatsgevonden nog voordat [minderjarige] twee jaar werd. Geconstateerd wordt dat statusvoorlichting een noodzakelijk onderdeel van een verder traject dient te zijn, in het belang van een gezonde ontwikkeling van [minderjarige] . De moeder stelt dat zij in staat en bereid is aan statusvoorlichting haar medewerking te verlenen, gelet op de hulpverlening die zij thans ontvangt vanuit het maatschappelijk werk.
7.3.
Van de zijde van de raad is ter zitting van het hof aangegeven dat er aan de gezinsvoogd een grote rol is toegedicht en er sprake is van veel complicerende factoren.
Volgens de raad dient er een tijdpad te worden geschetst waaruit volgt wat er, in het kader van zowel statusvoorlichting als het opstarten van de begeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , van zowel de vader als de moeder verwacht wordt en waarbij concrete doelen worden gesteld.
De raad heeft daarbij benadrukt dat er van beide ouders tevens verwacht mag worden dat zij de hand in eigen boezem steken voor wat betreft het verleden.
7.4.
Het hof overweegt als volgt.
7.4.1.
Het hof handhaaft het oordeel, zoals in de beschikking van het hof van 1 oktober 2015 onder rechtsoverweging 3.10.1. is overwogen, dat de vader en [minderjarige] voorlopig recht hebben op omgang met elkaar in het kader van een begeleide omgangsregeling. Het hof voegt hier aan toe dat statusvoorlichting in het komende traject nadrukkelijk een plaats dient te krijgen.
7.4.2.
Het hof sluit zich aan bij de visie van de raad dat er een tijdpad moet worden geschetst waaruit volgt wat er het kader van statusvoorlichting en begeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] bij het Omgangshuis specifiek wordt verwacht van de vader en van de moeder. Het hof ziet hier een belangrijke rol voor de gezinsvoogd weggelegd. Daarbij dient derhalve concreet te worden geformuleerd waar zij aan dienen te voldoen en op welke termijn dit gerealiseerd dient te worden zodat statusvoorlichting kan plaatsvinden en, zo mogelijk, aansluitend een begeleide omgangsregeling kan worden opgestart. De moeder kan daarbij mede terugvallen op de voor haar ingeschakelde hulpverlening. Ten aanzien van de vader acht het hof het wenselijk dat hij bij de voorbereiding tot begeleide omgang en de begeleide omgang zal worden begeleid door een coach of een buddy.
7.4.3.
Het hof verzoekt de gezinsvoogd het hof tijdig vóór na te melden pro forma datum schriftelijk te informeren over de resultaten van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 7.4.2. is bepaald, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van deze schriftelijke informatie aan de raad en de raadslieden van partijen, waarna zij in de gelegenheid zullen worden gesteld hierop te reageren en het hof te informeren over het door partijen gewenste verdere verloop van de onderhavige procedure.
7.4.4.
Het hof zal, op grond van het vorenstaande, de verdere behandeling van de zaak
gedurende zes maanden aanhouden, derhalve tot 1 september 2016 teneinde de resultaten van de inspanningen van de gezinsvoogd af te wachten.

8.De beslissing

Het hof:
verzoekt de GI het hof tijdig vóór na te melden pro forma datum schriftelijk te informeren over de resultaten van het bepaalde onder rechtsoverweging 7.4.2., onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van deze schriftelijke informatie aan de raad en raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 1 september 2016 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.H.J.M. Mertens-Steeghs, E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016.