4.1Het hof gaat uit van de volgende in deze beide korte gedingen vaststaande feiten.
a. Brova B.V. is enig aandeelhouder van Brova Retail, [intermode] -Intermode, [HB] en [mode] . De activiteiten van de Brova groep zijn gericht op het exploiteren van winkels c.q. warenhuizen in de retail. De Brova groep kent drie winkelformules, [HB] , [mode] en [intermode] .
b. Op 19 juli 2013 zijn de aandelen in Brova B.V. verkocht aan Brova Holding B.V. Indirect aandeelhouders van Brova Holding zijn [beheer] Beheer B.V., de heer [aandeelhouder 1] (hierna te noemen: [aandeelhouder 1] ), Dinstinction B.V. en de heer [aandeelhouder 2] (hierna te noemen: [aandeelhouder 2] ).
c. De Bank is al ruim 33 jaar de huisbankier van Brova B.V. (al dan niet c.s. en/of haar of hun rechtsvoorgangers), waarbij de Bank kredietfaciliteit heeft verschaft tot € 18 miljoen. De betreffende overeenkomst, waarvan de kredietfaciliteit toen was teruggebracht tot iets meer dan € 7 miljoen (zie blad 1 van productie 1 inleidende dagvaarding KG 1, zijnde productie 1 bij beide appeldagvaardingen) eindigde per 1 januari 2014. Op grond van een tussen Brova en ING op 22 oktober 2013 gesloten nieuwe financieringsovereenkomst (productie 1 inleidende dagvaarding KG 1) heeft de Bank tot 31 december 2014 aan Brova een krediet in rekening-courant vertrekt van € 6.500.000,00.
d. De Bank was eind 2014 aanvankelijk niet bereid om de kredietfaciliteit voort te zetten. De Bank heeft Brova c.s. in dat kader gewezen op de tegenvallende resultaten en heeft haar zorgen geuit omtrent de continuïteit van de onderneming. Zo werd in 2013 een verlies begroot van € 1.325.000,-, maar leed de onderneming dat jaar feitelijk een verlies van € 2.587.000,-. In 2014 werd een verlies begroot van € 860.000,-, maar werd een verlies geleden van € 2.488.000,- (zie nr. 3 van de pleitnota van de Bank in eerste aanleg in KG 1)
e. Omdat het Brova c.s. niet was gelukt om een herfinanciering voor het krediet te verkrijgen, heeft de Bank op 30 januari 2015 aan Brova c.s. alsnog een aanbod tot verlenging van het krediet tot 1 januari 2016 gedaan. Brova c.s. hebben het aanbod van de Bank aanvaard. De looptijd van het krediet is als gevolg daarvan verlengd tot en met 31 december 2015, waarbij de kredietfaciliteit is verlaagd tot € 6.000.000,-.
f. Brova c.s. hebben in 2015 wederom getracht om een herfinanciering van haar onderneming te verkrijgen maar zijn daar niet in geslaagd. Met de Bank is daarom onderhandeld over een nieuwe verlenging van de kredietfaciliteit.
g. Op 16 december 2015 heeft de Bank aan Brova c.s. een offerte uitgebracht tot verlenging van de kredietfaciliteit (productie 3 dagvaarding in eerste aanleg KG 1). De offerte was geldig tot 22 december 2015. In de offerte is het te verschaffen krediet teruggebracht tot € 5.500.000,- en is door de Bank aan de kredietverlenging een aantal voorwaarden verbonden. Zo zouden bepaalde solvabiliteitsratio’s moeten worden gehaald en zou er uiterlijk medio 2016 een kapitaalstorting van € 500.000,- moeten plaatsvinden. Bij gebreke van tijdige storting van dit bedrag zou de Bank door middel van een onherroepelijke notariële volmacht het recht verkrijgen om de aan haar te verpanden aandelen in Brova c.s. om niet te verkrijgen.
h. Naar aanleiding van de offerte hebben Brova c.s. vragen en opmerkingen gericht aan de Bank die met name betrekking hadden op de beoogde notariële volmacht. De offerte is door Brova c.s. niet (tijdig) geaccepteerd.
i. Bij brief van 29 december 2015 (productie 6 bij inleidende dagvaarding KG 1) heeft de Bank aan Brova c.s. bericht dat zij alsnog bereid is tot een verlenging van de kredietfaciliteit zonder de notariële volmacht, maar onder de voorwaarde dat uiterlijk 4 januari 2016 een bedrag van € 500.000,- aan het eigen vermogen van Brova B.V. was toegevoegd.
j. Brova c.s. hebben daarop aangegeven niet aan deze aanvullende voorwaarde te kunnen voldoen, maar hebben voorgesteld om dit bedrag in twee tranches van € 250.000,- te betalen per 1 maart 2016 en 1 april 2016. De middellijk aandeelhouders van Brova B.V. hebben de Bank bovendien aangeboden dit aanbod kracht bij te zetten door persoonlijke borgstellingen van € 250.000,- per aandeelhouder.
k. De Bank heeft aangegeven dat een aanvullende liquiditeit van € 500.000,- per direct benodigd is en houdt daaraan onverkort vast. De Bank heeft inmiddels het krediet bevroren.
4.2.1.1 Brova B.V. hebben in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van 22 januari 2016 (KG 1) gevorderd:
Primair veroordeling van de Bank om binnen twee uur na betekening van het te wijzen vonnis de rekening-courantfaciliteit van (maximaal) € 5.500.000,- ter beschikking te stellen en alle betalingsopdrachten van Brova c.s. die vallen binnen de limiet van de rekening-courant uit te voeren, onder gelijke voorwaarden als golden tot 31 december 2014;
Subsidiair veroordeling van de Bank om binnen twee uur na betekening van het te wijzen vonnis de rekening-courantfaciliteit van (maximaal) € 5.500.000,- ter beschikking te stellen en alle betalingsopdrachten van Brova c.s. die vallen binnen de limiet van de rekening-courant uit te voeren, tegen de in de offerte van 16 december 2015 vermelde voorwaarden, met dien verstande dat de ratio’s als vermeld onder alinea 16 sub a, naast “Voorstel Brova” daarop van toepassing zijn, dat de verplichting tot het verlenen van een notariële volmacht tot levering van de aandelen Brova B.V. daarvan geen onderdeel uitmaakt, in ruil waarvoor Brova de verplichting op zich neemt om € 500.000,- aan haar eigen vermogen toe te voegen, in twee gelijke tranches per 1 april en per 30 juni 2016, althans onder door de voorzieningenrechter in goede justitie nader te bepalen voorwaarden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250.000,- per dag voor iedere dag, of gedeelte van een dag, dat zij in gebreke blijft om aan de uit te spreken veroordeling te voldoen;
Meer subsidiair veroordeling van de Bank tot door onderhandelen met Brova,
met veroordeling van de Bank in de kosten van de procedure.
4.2.1.2 De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de kredietovereenkomst tussen de Bank en Brova is geëindigd per 1 januari 2016. Een recht op verlenging is niet aannemelijk geworden en onderhandelingen hebben niet tot overeenstemming geleid. De offerte heeft evenmin geleid tot een nieuwe kredietovereenkomst, net zo min als latere voorstellen. Nu Brova onder de gegeven omstandigheden er ook niet op mocht vertrouwen dat er een verlenging van de overeenkomst zou plaatsvinden zijn de vorderingen afgewezen, met veroordeling van Brova c.s. in de proceskosten.
4.2.2.1 Brova B.V. hebben in de zaak die heeft geleid tot het vonnis van 5 februari 2016 (KG 2) gevorderd:
1. veroordeling van de Bank om binnen twee uur na betekening van het te wijzen vonnis de rekening-courantfaciliteit van (maximaal) € 5.500.000,- ter beschikking te stellen en alle betalingsopdrachten van Brova c.s. die vallen binnen de limiet van de rekening-courant uit te voeren, op de wijze zoals door partijen op 8 januari 2016 is afgesproken, waarbij is overeengekomen dat de Bank de kredietfaciliteit zou continueren tot eind 2016, onder gelijke voorwaarden als golden tot 31 december 2014, zulks primair tegen verstrekking van een geldlening van € 500.000,- aan Brova Holding B.V. onder de voorwaarde dat Brova Holding B.V. dit geldbedrag doorleent aan Brova B.V., en tegen het verstrekken van de door [aandeelhouder 1] en/of diens vennootschap [beheer] B.V. te verstrekken zekerheden, althans subsidiair tegen directe storting door of namens Brova van € 500.000,-, waarbij voorts:
a. a) de solvabiliteitsratio’s en kredietlimieten worden afgestemd op de bedrijfsvoering van Brova;
b) de verlengingsprovisie wordt verminderd van € 50.000,- tot € 25.000,-;
2. subsidiair veroordeling van de Bank tot dooronderhandeling nu zij daartoe op grond van de precontractuele goede trouw is gehouden,
3. met veroordeling van de Bank in de kosten van de procedure.
4.2.2.2 De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 5 februari 2016 geoordeeld, kort gezegd, dat Brova c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in staat waren de voorwaarde(n) na te komen die door de Bank zijn gesteld in het kader van de tussen partijen gemaakte globale afspraken tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling op 8 januari 2016 van het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 22 januari 2016 (KG 1).
Brova c.s. mochten er verder niet op vertrouwen dat na de afwijzing van hun vorderingen bij vonnis van 22 januari 2016 de Bank alsnog bereid zou zijn tot kredietverlening tot 1 januari 2017 van € 5.500.000,-. De voorzieningenrechter heeft hierbij laten meewegen dat van de Bank alleen kan worden verwacht dat zij een levensvatbare vennootschap financiert.
De vorderingen zijn vervolgens afgewezen, met veroordeling van Brova c.s. in de proceskosten.
4.3.1Brova c.s. vorderen in het hoger beroep met zaaknr. HD 200.185.675 dat het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 22 januari 2016 zal vernietigen en op de primaire dan wel de subsidiaire grondslag (naar het hof begrijpt van de dagvaarding in eerste aanleg) de Bank zal veroordelen om binnen twee uur na betekening van het te wijzen arrest (zoals het hof “vonnis” leest) de offerte van 16 december 2015 alsnog gestand te doen, met dien verstande, dat (zoals op 8 januari 2016 is afgesproken) de daarin op te nemen solvabiliteitsratio’s, EBITDA-normen en kredietlimieten zullen luiden zoals nader is vermeld onder de letters a), b) en c) van het petitum van de appeldagvaarding;
Zij vorderen meer subsidiair dat het hof de Bank zal veroordelen om op reële en redelijke wijze door te onderhandelen met Brova c.s.,
een en ander met veroordeling van de Bank in de kosten van beide instanties.
De bank voert verweer.
4.3.2Brova c.s. vorderen in het hoger beroep met zaaknr. HD 200.185.665 dat het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van 5 februari 2016 zal vernietigen en
1. primair de Bank zal veroordelen om binnen twee uur na betekening van het te wijzen arrest (zoals het hof “vonnis” leest) de op 8 januari 2016 bereikte overeenkomst na te komen, door de rekening-courantfaciliteit van (maximaal) € 5.500.000,- ter beschikking te stellen en alle betalingsopdrachten van Brova c.s. die vallen binnen de limiet van de rekening-courant uit te voeren, op de wijze zoals door partijen op 8 januari 2016 is afgesproken, waarbij is overeengekomen dat de Bank de kredietfaciliteit zou continueren tot eind 2016, onder gelijke voorwaarden als golden tot 31 december 2014, zulks primair tegen verstrekking van een geldlening van € 500.000,- aan Brova Holding B.V. onder de voorwaarde dat Brova Holding B.V. dit geldbedrag ter beschikking stelt aan Brova B.V., en tegen het verstrekken van de door [aandeelhouder 1] en/of diens vennootschap [beheer] B.V. te verstrekken zekerheden, althans subsidiair tegen directe storting door of namens Brova van € 500.000,-, waarbij de verlengingsprovisie wordt verminderd van € 50.000,- tot € 25.000,-, conform de afspraak van 8 januari 2016 en voorts de daarin op te nemen solvabiliteitsratio’s, EBITDA-normen en kredietlimieten zullen luiden zoals nader is vermeld onder de letters a), b) en c) van het petitum van de appeldagvaarding;
2. subsidiair de Bank zal veroordelen tot dooronderhandeling nu zij daartoe op grond van de precontractuele goede trouw is gehouden;
3. de Bank zal veroordelen om de ten onrechte zonder enig overleg geïncasseerde declaratie van [schuldeiser 2] en [schuldeiser 1] terug te betalen;
4. een en ander met veroordeling van de Bank in de kosten van beide instanties.
De bank voert verweer.