ECLI:NL:GHSHE:2016:880

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
20-002401-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en strafvervolging wegens weigering medewerking aan ademonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het weigeren medewerking te verlenen aan een ademonderzoek en het besturen van een auto terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. Het hof oordeelde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs, die was opgelegd door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) vanwege de weigering om deel te nemen aan een alcoholslotprogramma, een vervolgingsbeletsel opleverde voor het eerste feit. Het openbaar ministerie werd niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging ter zake van dit feit. Echter, het hof oordeelde dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk was in de vervolging voor het tweede feit, omdat dit betrekking had op een andere gedraging van de verdachte.

De verdachte had in hoger beroep verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar het hof volgde dit niet. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 28 juni 2014 te Sittard een motorrijtuig had bestuurd terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De beslissing is gegrond op de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002401-15
Uitspraak : 9 maart 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 16 december 2014 in de strafzaak met parketnummer 96-138555-14 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [een datum in het jaar] 1987,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte wegens het weigeren medewerking te verlenen aan een ademonderzoek (feit 1) veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,--, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden, en wegens het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd (feit 2) tot een geldboete van € 550,--, subsidiair 11 dagen vervangende hechtenis.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, behoudens de voor feit 1 opgelegde straffen en - in zoverre opnieuw rechtdoende - de verdachte voor dat feit zal veroordelen tot een geldboete van € 750,--, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 juni 2014 te Maastricht als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2014 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs of een internationaal rijbewijs was gevorderd en/of van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, [straatnaam] , een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) op 2 september 2014 - vanwege onder meer het onder 1 ten laste gelegde feit - het besluit heeft genomen tot het ongeldig verklaren van het rijbewijs van de verdachte en het opleggen van een alcoholslotprogramma. De verdachte heeft ervoor gekozen om niet deel te nemen aan dat alcoholslotprogramma, met als direct gevolg dat zijn rijbewijs voor een periode van vijf jaar ongeldig is verklaard. Anders dan de advocaat-generaal is het hof met de raadsman van oordeel dat ook die ongeldigverklaring een vervolgingsbeletsel oplevert. Een vervolging voor hetzelfde feit als waarvoor aan de verdachte bestuursrechtelijk reeds een ongeldigverklaring voor de duur van vijf jaar is opgelegd, is naar het oordeel van het hof in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Het hof zal het openbaar ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de strafvervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie wel kan worden ontvangen in de strafvervolging ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De bestuursrechtelijke maatregel ziet immers niet op dat feit, terwijl het feit bovendien betrekking heeft op een andere feitelijke gedraging van de verdachte.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2014 te Sittard, gemeente Sittard-Geleen, als degene van wie een op zijn naam gesteld rijbewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, [straatnaam] , een motorrijtuig (personenauto) van de categorie waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof stelt daarvoor op grond van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op zaterdag 28 juni 2014, omstreeks 02:34 uur, is [de verdachte] (het hof: de verdachte) door verbalisant [verbalisant 1] gecontroleerd. De verdachte bevond zich op de bestuurdersstoel van zijn voertuig, een Open Corsa. [1] De verdachte was op dat moment samen met een andere persoon en zijn Opel Corsa stond geparkeerd op een parkeerplaats aan [straatnaam] te Sittard. [2] Het vermoeden bestond dat de verdachte de intentie had om dit motorvoertuig te gaan besturen. Verbalisant [verbalisant 1] sprak de verdachte aan en zag dat de verdachte onvast ter been was, naar het inwendig gebruik van alcohol riekte, zeer recalcitrant reageerde en duidelijk niet wenste mee te werken aan een controle door de politie. Verbalisant [verbalisant 1] had het sterke vermoeden dat de verdachte onder invloed van alcohol was en niet in staat was het voertuig te besturen. Bij navraag bleek bovendien dat verdachtes rijbewijs was ingevorderd. [3] Een uitdraai van de Rijksdienst voor het Wegverkeer d.d. 28 juni 2014 vermeldt dat dit rijbewijs - een rijbewijs dat in Nederland is uitgegeven onder nummer [rijbewijsnummer] , voor de categorieën AM en B is afgegeven en op naam is gesteld van [de verdachte] - op 23 juni 2014 is ingevorderd, ontvangen en doorgezonden naar de Divisie Invorderingen van het CBR. [4]
Omdat de verdachte niet wenste mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek en gelet op de hiervoor omschreven bevindingen, heeft verbalisant [verbalisant 1] aan de verdachte een rijverbod opgelegd voor de duur van 24 uur. [5]
Op 28 juni 2014, omstreeks 02:48 uur, kregen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de supervisor van het cameratoezicht in het centrum van Sittard de melding dat de verdachte en de andere persoon zich weer bij de Opel Corsa bevonden.
Vervolgens kregen zij de melding dat de persoon aan wie het rijverbod was uitgereikt, had plaatsgenomen op de bestuurderszitplaats van de personenauto, dat de verlichting van de personenauto werd ontstoken en dat de personenauto achteruit het parkeervak was uitgereden. De verbalisanten zijn daarop richting [straatnaam] gereden. Op het moment dat de verbalisanten [straatnaam] inreden, zagen zij dat de genoemde personenauto op het trottoir stilstond. De koplampen waren ontstoken. Nadat de verbalisanten waren uitgestapt, hoorden zij dat de motor van de personenauto in werking was. Verbalisant [verbalisant 2] liep naar de bestuurderszijde, trok het portier open en zag dat de verdachte als bestuurder achter het stuur van de personenauto zat.
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben de camerabeelden nog bekeken en zagen daarop onder meer dat:
- op 28 juni 2014, omstreeks 02:59 uur, de verlichting van de personenauto werd ontstoken;
- op 28 juni 2014, omstreeks 03:00 uur, de personenauto achteruit uit het parkeervak is gereden;
- op 28 juni 2014, omstreeks 03:00 uur, de bestuurder, die zij als de verdachte herkenden, uit de personenauto is gestapt en de voorruit heeft schoongemaakt;
- op 28 juni 2014, omstreeks 03:01 uur, de verdachte weer als bestuurder in de personenauto heeft plaatsgenomen en is weggereden. [6]
Voor het besturen van de personenauto is een rijbewijs van de categorie B vereist. [7]
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld in artikel 176, vierde lid, van die wet. Het wordt als volgt gekwalificeerd:

Overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een personenauto, terwijl zijn rijbewijs op dat moment was ingevorderd.
De politierechter heeft voor dit feit afzonderlijk een straf opgelegd, als ware het een overtreding. Hij had immers eveneens een ander misdrijf bewezen verklaard (de onder 1 ten laste gelegde weigering medewerking te verlenen aan een ademonderzoek) en dus voor beide feiten één straf of combinatie van straffen moeten opleggen.
De advocaat-generaal heeft zich achter deze (onjuiste) beslissing van de politierechter geschaard.
Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde feit zich verzet tegen oplegging van een straf, zoals die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd (een geldboete van € 550,--, subsidiair 11 dagen vervangende hechtenis).
Het hof houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet daarop niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Dat wordt niet anders door het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. In gevallen van ‘first offenders’ die - grosso modo - vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval wordt namelijk in de regel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken als uitgangspunt genomen. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken, ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het hof is dan ook tot de slotsom gekomen dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken passend en geboden is. Het hof zal de verdachte daartoe veroordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. H.D. Bergkotte en mr. E.F.G.M. Gelderman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 9 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.D. Bergkotte en mr. E.F.G.M. Gelderman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Schriftelijk bescheid, te weten een beschikking rijverbod, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] , geregistreerd onder nummer PL2400-2014070351-4.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , geregistreerd onder nummer PL2400-2014070351-8.
3.Schriftelijk bescheid, te weten een beschikking rijverbod, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] , geregistreerd onder nummer PL2400-2014070351-4.
4.Schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van de RDW, d.d. 28 juni 2014.
5.Schriftelijk bescheid, te weten een beschikking rijverbod, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisant [verbalisant 1] , geregistreerd onder nummer PL2400-2014070351-4.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , geregistreerd onder nummer PL2400-2014070351-8.
7.Aanvullend proces-verbaal artikel 9 WVW’94 behorende bij combibon met proces-verbaalnummer 280620140300004106 d.d. 28 juni 2014, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .