ECLI:NL:GHSHE:2016:88

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
200.177.423/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en voogdij in het belang van de ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen, na een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat de situatie is veranderd door het overlijden van de vader, wat invloed heeft op het toekomstperspectief van de kinderen. De kinderen zijn sinds 2012 onder toezicht gesteld en sinds 2013 uit huis geplaatst. De rechtbank had eerder besloten het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen. Het hof heeft de zaak behandeld en de moeder gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. Het hof concludeert dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de onveilige thuissituatie en de moeder niet in staat is om de nodige zorg en stabiliteit te bieden. De moeder heeft in het verleden niet adequaat gereageerd op de problematiek van de kinderen en blijft haar zoon, die problematisch gedrag vertoont, in huis toelaten. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 januari 2016
Zaaknummer: 200.177.423/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/204088 / FA RK 15-977
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kikken,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 juni 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 september 2015, heeft de moeder verzocht het beroep gegrond te verklaren, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2015, heeft de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: gecertificeerde instelling) verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Kikken;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De heer en mevrouw [de gezinshuisouders] , de gezinshuisouders, zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren:
- [minderjarige 1] (ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
De vader is op 28 mei 2015 overleden.
3.2.
De kinderen hebben sinds 5 juli 2012 onafgebroken onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling en zij zijn sinds 26 maart 2013 onafgebroken uit huis geplaatst geweest. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verblijven in een gezinshuis en [minderjarige 1] is sinds 16 september 2015 geplaatst in een voorziening voor gesloten jeugdhulp.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de gecertificeerde instelling tot voogdes benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Er kan niet worden gesteld dat het toekomstperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt. De reden voor de uithuisplaatsing was met name gelegen in de rol van de vader en door zijn overlijden is een nieuwe situatie ontstaan. Het geobjectiveerde belang van de kinderen bij duidelijkheid over hun toekomstperspectief is mede hierdoor niet onverkort aan de orde. De moeder en de kinderen hebben belang bij een gezamenlijke rouwverwerking en zij moeten een kans krijgen om te laten zien of zij in de toekomst een gezin kunnen vormen. De moeder heeft zich de afgelopen periode ontwikkeld. Ook beseft zij zich dat zij het belang van de kinderen onvoldoende voorop heeft gesteld door de vader niet te verlaten.
3.6.
De raad voert ter zitting, kort samengevat, aan dat de situatie door het overlijden van de vader weliswaar is gewijzigd, maar dat het patroon van afhankelijkheid van de moeder en de bestaande zorgen nog altijd aanwezig zijn. Door hetgeen de kinderen in het verleden hebben meegemaakt hebben zij een zeer sterke behoefte aan structuur, welke structuur [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboden wordt binnen de therapeutische setting waarin zij thans verblijven. Ten aanzien van [minderjarige 1] zijn de zorgen dermate groot dat gesloten plaatsing noodzakelijk werd geoordeeld. Zodra het perspectief van de kinderen duidelijk is, komt er waarschijnlijk ook rust. De moeder heeft bepaalde verantwoordelijkheden dan niet langer, terwijl haar rol als moeder belangrijk blijft en omgang in stand kan blijven.
3.7.
De gecertificeerde instelling voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De ontwikkeling van de kinderen is leidend geweest bij de visie op het perspectief van de kinderen. Het is dan ook onjuist dat de vader de voornaamste reden was voor de uithuisplaatsing en de gezagsbeëindigende maatregel. Door hun verleden en de opgelopen trauma’s hebben de kinderen een stabiele, duidelijke, veilige en voorspelbare opvoedcontext nodig om toe te kunnen komen aan traumaverwerking en een leeftijdsadequate ontwikkeling. De moeder is niet in staat de kinderen een dergelijke opvoedcontext te bieden. Daarbij verblijft [halfbroer van de minderjarigen] , de oudste zoon van de moeder en halfbroer van de kinderen bij de moeder. [halfbroer van de minderjarigen] heeft een zorgwekkende ontwikkeling doorgemaakt, er is sprake van middelen gebruik en hij komt voortdurend in contact met politie en justitie en naar zeggen van de kinderen is hij agressief jegens hen geweest. Verblijf van de kinderen bij de moeder terwijl ook [halfbroer van de minderjarigen] daar verblijft zal van negatieve invloed zijn op de ontwikkeling van de kinderen. De moeder is daarop gewezen en heeft aangegeven dat te onderkennen, maar laat hem desondanks toe in de woning en laat hem daar wonen.
Na het overlijden van de vader is de omgangsregeling uitgebreid, maar voor de moeder blijkt het heel moeilijk om de afspraken na te komen.
Het is in het belang van de kinderen dat zij duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief. Het perspectief van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ligt binnen de huidige opvoedcontext, welke is ingericht als een therapeutische omgeving.
[minderjarige 1] is inmiddels gesloten geplaatst om haar ontwikkelingsbedreigingen voor dit moment af te wenden en haar bescherming te bieden. Desondanks is [minderjarige 1] recentelijk nog weggelopen. Het overlijden van de vader en de wens van de moeder dat [minderjarige 1] thuiskomt, heeft de problematiek van [minderjarige 1] met betrekking tot haar (gespleten) loyaliteit, haar sociaal aangepast gedrag en haar delinquent gedrag in de vorm van liegen, weglopen en risicovol gedrag, versterkt. De moeder is onvoldoende in staat te onderkennen wat er bij [minderjarige 1] speelt en hier adequaat mee om te gaan. Sinds het overlijden van de vader heeft [minderjarige 1] weer de wens om terug te keren naar de moeder, waarschijnlijk doordat haar bezorgdheid over de moeder weer toe is genomen.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van het hof dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De zeer belaste voorgeschiedenis, bestaande uit het blootgesteld worden aan structureel excessief verbaal en fysiek huiselijk geweld en het verblijf in een onrustige, onstabiele en bedreigende leefsituatie, heeft de kinderen beschadigd en geresulteerd in een ontwikkelingsachterstand, gedragsproblemen, en problemen op sociaal-emotioneel en cognitief vlak. Sinds de uithuisplaatsing maken de kinderen weliswaar een positieve ontwikkeling door, maar er is nog altijd sprake van kindeigen problematiek.
[minderjarige 1] is beneden gemiddeld intelligent en vertoont opstandig gedrag indien zij onvoldoende veiligheid en duidelijkheid geboden krijgt. Bij haar is sprake van parentificatie en problematiek met betrekking tot haar (gespleten) loyaliteit, haar sociaal aangepast gedrag en haar gedrag in de vorm van liegen, weglopen en risicovol gedrag.
[minderjarige 2] is laag begaafd en heeft haar belaste verleden nog niet verwerkt, ook niet in therapie. Het lijkt erop dat [minderjarige 2] zich ten aanzien van hetgeen zij heeft meegemaakt in het verleden niet kan uiten en hierin blokkeert. Zij laat nog altijd veel spanning zien dat zich, weliswaar minder dan in het begin van de plaatsing, uit in het zichzelf overschreeuwen en onaangepast gedrag.
[minderjarige 3] heeft een licht verstandelijke beperking. Zij laat een terugval zien op momenten dat ze spanning ervaart en is bij plotselinge veranderingen snel van slag. Hoewel ze over het algemeen iets vooruit lijkt te gaan is er nog altijd sprake van een achterstand in het algehele functioneringsniveau en laat zij erg kinderlijk gedrag zien. Daarnaast geeft haar gedrag op onderdelen reden tot de nodige zorg.
De moeder is in het verleden – waarschijnlijk (mede) door haar persoonlijke problematiek – niet in staat gebleken de relatie met de vader te verbreken en de kinderen de nodige veiligheid en duidelijkheid te bieden door de kinderen blijvend te onttrekken aan de onveilige thuissituatie. Ook nu laat de moeder haar zoon [halfbroer van de minderjarigen] bij haar in huis wonen, terwijl de gecertificeerde instelling onweersproken heeft gesteld dat er dusdanige zorgen omtrent [halfbroer van de minderjarigen] zijn dat verblijf van de kinderen bij de moeder terwijl ook [halfbroer van de minderjarigen] daar verblijft van negatieve invloed zal zijn op de ontwikkeling van de kinderen en dat zij dit ook met de moeder hebben besproken. Door desondanks [halfbroer van de minderjarigen] bij haar te laten wonen geeft de moeder er ook nu blijk van onvoldoende in staat te zijn om de belangen van de kinderen voorop te stellen. Tekenend is ook dat de moeder ondanks al haar goede bedoelingen kennelijk niet in staat is om de afspraken rond de omgang op een juiste wijze na te komen en [minderjarige 1] te begrenzen in haar risicovolle gedrag.
Voor de kinderen is het noodzakelijk dat zij thans duidelijkheid krijgen over hun toekomstperspectief en dat vanuit deze duidelijkheid rust en stabiliteit kan ontstaan waardoor de kinderen in staat worden gesteld toe te komen aan hun ontwikkelingstaken en kan worden gekomen tot traumaverwerking en er een voldoende basis ontstaat voor verder noodzakelijk te achten hulpverlening. Weliswaar is de situatie van de moeder gewijzigd door het overlijden van de vader, maar duidelijk is dat de persoon van de vader niet de (enige) reden voor de uithuisplaatsing van de kinderen en het verzoek om een gezagsbeëindigende maatregel is geweest. Het hof acht de moeder niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Door hun belaste verleden en de opgelopen trauma’s hebben de kinderen behoefte aan een stabiele, duidelijke, veilige en voorspelbare opvoedomgeving, welke de moeder, gezien ook haar eigen beperkingen, de kinderen niet kan bieden.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 juni 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.A.R.M. van Leuven en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.