In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een vordering tot wedertewerkstelling van de appellant, die werkzaam was als beveiliger bij Stichting St. Anna Zorggroep. De appellant had eerder een kort geding aangespannen na een vrijstelling van werkzaamheden door de werkgever, die deze beslissing baseerde op een verstoorde arbeidsrelatie en de intentie om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het hof had eerder een tussenarrest gewezen waarin partijen de gelegenheid kregen om relevante stukken over te leggen en zich uit te laten over de gevolgen van de bodemprocedure. De bodemrechter had op 15 oktober 2015 de ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, wat het hof leidde tot de conclusie dat de appellant in zijn functie moest worden hersteld, met uitzondering van nachtdiensten. Het hof oordeelde dat het belang van de appellant bij hervatting van zijn werkzaamheden zwaarder woog dan de belangen van de werkgever. De vordering van de appellant werd toegewezen, met een dwangsom voor het geval de werkgever niet aan de uitspraak voldeed. De kosten van het geding werden toegewezen aan de werkgever, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.