Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 19 augustus 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2014;
- de memorie van grieven van 16 december 2014 met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
6.De beoordeling
b) [handelsonderneming] heeft op 17 september 2012 aan het UWV toestemming verzocht om de arbeidsovereenkomst met 279 werknemers op te zeggen vanwege beëindiging van haar bedrijfsactiviteiten. In haar brief van die datum aan het UWV is geschreven (dagvaarding in eerste aanleg, productie 2):
“(…) [handelsonderneming] ziet zich helaas genoodzaakt over te gaan tot sluiting van al haar vestigingen. [handelsonderneming] heeft een proces van vrijwillige liquidatie ingezet, en tracht op die manier haar bedrijfsvoering op zo goed mogelijke wijze te beëindigen. Mocht de poging tot een vrijwillige liquidatie niet slagen, dan resteert [handelsonderneming] helaas geen andere mogelijkheid dan het aanvragen van surseance van betaling, eventueel uitmondend in een faillissement. (…)
Over het jaar 2009 werd een negatief resultaat na belastingen behaald van € 136.377,--. Over het jaar 2010 betrof het negatieve resultaat € 64.510,--. In 2011 werd [handelsonderneming] geconfronteerd met een zeer forse omzetdaling, hetgeen geresulteerd heeft in een verlies van € 4.146,468,--. (…) een financieel overzicht over 2012, periode 1 tot en met 8 (…) toont een nettoresultaat na belastingen van € 2.788.936,-- negatief (…). [handelsonderneming] is er niet in geslaagd het tij te keren. Uiteraard zijn daartoe pogingen ondernomen. (…) De weekomzetten zijn tot 30 à 40% gedaald ten opzichte van de omzetten van 2011 (…) [handelsonderneming] heeft onderzocht of er in de markt kandidaten waren die geïnteresseerd waren in een overname van het bedrijf. Een dergelijke kandidaat is tot op heden niet gevonden. Ook is gezocht naar een investeerder, die helaas ook niet gevonden werd. De moeilijke markt – niet alleen voor [handelsonderneming] , maar voor alle retailbedrijven, zal daar mede debet aan zijn. (…) Omdat alle winkels gaan sluiten, bestaan er binnen het bedrijf geen herplaatsingsmogelijkheden (…) De financiële situatie waarin [handelsonderneming] zich bevindt, laat het helaas niet toe dat aan haar werknemers een afvloeiingsregeling kan worden aangeboden (…)”.
c) Na daartoe verleende toestemming door het UWV heeft [handelsonderneming] de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd per 1 februari 2013.
€ 13.750,00 te vermeerderen met wettelijke rente en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
[handelsonderneming] heeft onvoldoende gedaan om het slechte tij te keren. Jarenlang was aangedrongen op modernisering, bijvoorbeeld door middel van het oprichten van een webshop, maar dit is genegeerd. Wel is op 10 augustus 2012 een nieuw filiaal in [plaats 2] geopend, maar nagenoeg op hetzelfde moment is tot liquidatie besloten. De keuze voor vrijwillige liquidatie komt in deze situatie voor rekening en risico van [handelsonderneming] (mva, punt 30).
[accountants & belastingadviseurs] heeft in haar brief van 23 september 2014 aangegeven dat zij sinds 2011 de controlerend accountant van [handelsonderneming] is en dat bij het opstellen van de jaarrekening in beginsel wordt uitgegaan van continuïteit, tenzij deze veronderstelling niet meer handhaafbaar is. Volgens [accountants & belastingadviseurs] is sprake van een negatief of gering eigen vermogen, negatieve (operationele) kasstromen en aanzienlijke negatieve bedrijfsresultaten. Dit vormt een indicatie dat sprake is van ernstige onzekerheid over de continuïteit. [accountants & belastingadviseurs] heeft het besluit van de directie en de daarmee samenhangende waardering op liquidatiebasis getoetst. De analyse over 2011 en de verwachtingen voor 2012 waren aanleiding de conclusie van de directie van [handelsonderneming] , dat een duurzame voortzetting van de bedrijfsactiviteiten niet meer mogelijk was, te onderschrijven (mvg, productie I). [geïntimeerde] heeft de door [handelsonderneming] in het geding gebrachte jaarstukken en de toelichting daarop van [accountants & belastingadviseurs] niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
€ 452,00 x 2 punten, in principaal hoger beroep € 894,00 x 2 punten en in incidenteel hoger beroep 0,5 punt x € 894,00). De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal eveneens worden toegewezen.