De deskundige heeft de door het hof gestelde vragen als volgt beantwoord.
23.5.2.1 Vraag 1.
Was de Angolese douane in maart/april 2009 volgens de toen geldende Angolese wetgeving bevoegd om een in de haven van Luanda staande lading, afkomstig uit een zeeschip, in beslag te nemen en in het openbaar te verkopen, wanneer deze lading langer dan 60 dagen in de haven was opgeslagen?
Antwoord 1. Ja, als voorzien in de artikelen 1 en 10 van het Gezamenlijk Uitvoeringsdecreet 2 12/95 van 28 April en artikelen 45, 59, 477 en 484 van de Douanewet, had de Angolese douane wettelijke gronden om handelswaren te verbeuren en door openbare veiling te verkopen, indien deze goederen meer dan 60 dagen in tijdelijke opslag verbleven.
23.5.2.2. Vraag 2a.
Uit welke destijds geldende Angolese wetgeving (en eventueel jurisprudentie) blijkt dit?
Antwoord 2a. (Zie bij antwoord 1). De deskundige heeft mede gezien het feit dat eerst in 2011 werkelijk vorm is gegeven aan de Commissie Koloniale Douanegeschillen, geen rechterlijke uitspraken kunnen traceren.
23.5.2.3. Vraag 2b.
Aan welke vereisten moet in zo’n geval voldaan worden voordat een veiling kan plaatsvinden?
Antwoord 2b. De deskundige heeft de te nemen stappen uitvoerig beschreven, onder verwijzing naar de betreffende artikelen van de Douanewet. Samengevat komt het er op neer dat de douanedienst van de Regionale Directie der Douane verantwoordelijk is voor het administratieve proces. Zodra er voldoende zaken zijn voor een veiling wordt die bepaald. Daarnaast kunnen zaken die van nut kunnen zijn voor de staat, rechtstreeks aan de staatsdiensten worden aangeboden. De veiling, en alle gegevens daaromtrent, worden tien werkdagen daaraan voorafgaand aangekondigd aan de deuren van het douanekantoor of de veilingopslagplaats en in twee plaatselijke kranten.
Art. 481 (lid 2) van de Douanewet bepaalt dat de eigenaren van de te veilen zaken alsnog “om afhandeling ervan” (naar het hof begrijpt: alsnog inklaring) mogen verzoeken, onder verbeurte van een boete van 5% van de waarde van de zaken en betaling van alle kosten van opslag, aankondigingen e.d.
De eigenaren van de zaken krijgen nog een waarschuwing dat zij deze voor definitieve invoer of wederuitvoer moeten aanmelden, omdat de zaken anders als opgegeven ten gunste van de staat gelden (art. 484 lid 2 Douanewet).
23.5.2.4. Vraag 2c.
Welke documenten worden er aan de eigenaar van de lading verstrekt?
Antwoord 2c. Er worden geen documenten verstrekt, omdat het gaat om verlies van de zaken omdat de eigenaar ervan niet heeft voldaan aan de douaneformaliteiten in het kader van de inklaring van handelswaren.
23.5.2.5. Vraag 2d.
Uit welke destijds geldende Angolese wettelijke bepalingen blijkt wat er in zo’n geval met de opbrengst van de veiling gebeurt?
Antwoord 2d. Artt. 503 en 504 van de Douanewet bepalen dat het nettobedrag (na betaling van alle verschuldigde douanerechten en kosten van opslag en veiling) toekomt aan de algemene staatsbegroting.
23.5.2.6. Vraag 2e.
Had de rechthebbende toentertijd rechtsmiddelen tegen dit soort beslissingen van de Angolese douane, zo ja welke?
Antwoord 2 e. Zie antwoord 2b met betrekking tot art. 481 lid 2 en 484 lid 2 Douanewet: de eigenaren kunnen alsnog alle kosten en boeten betalen, hetgeen evenwel niet meer kan als de zaken uitdrukkelijk ten gunste van de staat opgegeven zijn.
Art. 508 lid 5 sub e jo art 514 van de Douanewet verlenen de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen inbeslagneming en verbeurdverklaring. Daartoe moet binnen 10 werkdagen na de kennisgeving van inbeslagneming bezwaar worden gemaakt en, bij afwijzing van dat bezwaar, binnen 10 werkdagen na de kennisgeving daarvan kan beroep ingesteld worden.
23.5.2.7. (Met deze beantwoording is vraag 3 niet relevant meer).
Vraag 4.
Wat is de rol van de ontvangstagent in de haven in Angola, gelet op bovenstaande vragen?
Antwoord 4. De ontvangstagent/expediteur assisteert de importeur/ exporteur/eigenaar van de handelswaren bij de uitvoering van de douaneformaliteiten. In dit specifieke geval weten we niet of er een expediteur betrokken was, wat zijn verantwoordelijkheid was en welke orders hem zijn gegeven, aldus de deskundige. Als er een expediteur bij betrokken was, is het volgens de deskundige legitiem te veronderstellen dat hij de exporteur of importeur had moeten waarschuwen over het risico dat de handelswaren liepen als hun afhandeling niet binnen 60 dagen zou plaatshebben.
23.5.2.8. Vraag 5.
Heeft u verder opmerkingen die voor de beoordeling door het hof relevant zijn?
Antwoord 5. De deskundige acht het niet onbelangrijk om de officiële waarschuwing van het douanekantoor in Luanda in ogenschouw te nemen, waarin dit kantoor aangeeft dat het voertuig met chassisnummer [chassisnr 1] langer dan 60 dagen in de Terminal opgeslagen is en waarbij aan de importeur de mogelijkheid wordt toegekend om binnen 10 dagen tot inklaring over te gaan, op straffe van verbeurdverklaring van het voertuig. In haar rapport op blz. 33/34 heeft de deskundige aangegeven dat zij genoemde waarschuwing, d.d. 17 juli 2009, heeft kunnen identificeren vanuit informatie afkomstig van de Angolese douane Portal. Hieruit heeft zij afgeleid dat ten aanzien van deze vrachtwagen in ieder geval het directe voornemen tot veiling vanwege de te langdurige opslag bestond.
De deskundige heeft tevens aangegeven dat de werkelijke bestemming van het voertuig – uitgeklaard in de periode van 10 dagen of ingeklaard of vervallen aan de staat of verkocht via de veiling - haar niet bekend is. Wel is duidelijk dat het meer dan 60 dagen op het haventerrein is verbleven en daarom viel onder de categorie “te langdurig opgeslagen handelswaren” (blz. 34 en 41 rapport).