In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte was eerder door de rechtbank Maastricht veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar had hoger beroep ingesteld. In een eerder arrest van 28 februari 2013 was de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De Hoge Raad vernietigde dit arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor herbehandeling.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 februari 2016 werd de tenlastelegging gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van drie maanden, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. Het hof oordeelde dat het door de verdachte pakken van een mes niet kan worden aangemerkt als opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien werd het beroep op noodweer van de verdachte geaccepteerd, aangezien hij had gebeten in de arm van de aangever in een poging om zich te verdedigen tegen een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding.
Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten van mishandeling en bedreiging. De verklaringen van de verdachte en de aangever waren tegenstrijdig, en de betrouwbaarheid van de verklaringen was niet gewaarborgd. Het hof sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij deze had begaan. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de rol van noodweer in strafzaken.