ECLI:NL:GHSHE:2016:782

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2016
Publicatiedatum
4 maart 2016
Zaaknummer
200 165 519_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie na echtscheiding met problematische schuldenpositie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie na een echtscheiding. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.P. Sigmond, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2014, aangevochten. In deze beschikking werd het verzoek van de appellante om partneralimentatie afgewezen. De appellante verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.C.C. Luijten, € 2.000,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen, met ingang van de datum van het verzoek of een door het hof te bepalen datum.

De mondelinge behandeling vond plaats op 28 januari 2016, waarbij de verweerster en haar advocaat niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het V6-formulier van de appellante en het V8-formulier van de verweerster. De appellante en de verweerster waren op 31 oktober 2010 met elkaar gehuwd. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken, welke op 7 mei 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De appellante was het niet eens met de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie.

Het hof heeft de draagkracht van de verweerster beoordeeld, waarbij bleek dat er sprake was van een aanzienlijke schuldenlast, voortvloeiend uit een onderneming die voorheen als vennootschap onder firma door beide partijen werd gedreven. De verweerster had geen verweer gevoerd in hoger beroep, maar had aangegeven dat zij wegens medische omstandigheden niet in staat was om te verschijnen. Het hof concludeerde dat de verweerster geen draagkracht had om enige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de appellante te voldoen. Daarom werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 maart 2016
Zaaknummer: 200.165.519/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/187877 / FA RK 14-354
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te
[woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. I.P. Sigmond,
tegen
[verweerster],
wonende te
[woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. V.C.C. Luijten.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2015, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij de verzochte partneralimentatie is afgewezen en, opnieuw rechtdoende, alsnog te bepalen dat [verweerster] aan [appellante] € 2.000,- – naar het hof begrijpt – per maand aan partneralimentatie dient te betalen, met ingang van de datum van het daartoe ingediende verzoek, subsidiair vanaf heden en meer subsidiair vanaf een door het hof te bepalen datum.
2.2.
[verweerster] heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2016.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Sigmond;
2.3.1.
[verweerster] en haar advocaat zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 25 maart 2015;
  • het V8-formulier van de advocaat van [verweerster] d.d. 22 januari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 31 oktober 2010 met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 7 mei 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, het verzoek van [appellante] om vaststelling van een door [verweerster] te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud afgewezen.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De grieven van [appellante] betreffen – zakelijk weergegeven – de behoefte van [appellante] en de draagkracht van [verweerster] .
[verweerster] heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd. Bij voormeld V8-formulier d.d. 22 januari 2016 heeft mr. Luijten verklaard wegens medische omstandigheden aan de zijde van [verweerster] namens zijn cliënte niet in staat te zijn schriftelijk dan wel mondeling verweer te voeren, maar dat [verweerster] hoopt dat door het hof kritisch wordt gekeken naar de stukken die zij in eerste aanleg heeft overgelegd en de ontbrekende onderbouwing van de behoefte van [appellante] .
3.5.
Het hof ziet aanleiding eerst de draagkracht van [verweerster] te bespreken.
3.5.1.
[appellante] verzoekt vaststelling van een onderhoudsbijdrage met ingang van (primair) 6 mei 2014, zijnde de datum van indiening van het inleidend verzoek tot vaststelling van de partnerbijdrage. Een door het hof vast te stellen partneralimentatie kan echter pas ingaan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te weten 27 mei 2015. Het hof zal de draagkracht van [verweerster] met ingang van die laatste datum beoordelen.
3.5.2.
Uit de door [verweerster] in eerste aanleg overlegde stukken blijkt een aanzienlijke huwelijkse schuldenlast, (met name) voortvloeiend uit de onderneming “ [onderneming] ”. Sinds 2013 was de onderneming een VOF van partijen tezamen, met een winstaandeel van 60% voor [verweerster] . Sinds 15 februari 2014 is de onderneming een eenmanszaak op naam van [verweerster] .
Blijkens de stukken was er sprake van onder meer een schuld aan de belastingdienst van – zo maakt het hof uit de verklaring van [appellante] ter zitting op – ten minste € 22.000,-, een huurachterstand betreffende de echtelijke woning van € 2.800,-, alsmede een openstaande factuur van de accountant, een achterstand in de betaling van de premie ziektekostenverzekering en een niet betaalde aanslag gemeentelijke belastingen.
Uit de verklaring van [appellante] ter zitting maakt het hof op dat [appellante] het bestaan van deze schulden niet betwist en dat [appellante] bevestigt dat deze schuldenlast op 27 mei 2015 – de datum van inschrijving de echtscheidingsbeschikking – nog steeds bestond en ook nu nog bestaat, hetgeen ook in de rede ligt, gelet op de omvang daarvan. [appellante] stelt dat alleen zij door de schuldeisers wordt aangesproken, terwijl [verweerster] nog werkzaam is in de onderneming en alle inkomsten ontvangt. Aangezien de schulden voortvloeien uit de onderneming die thans op naam [verweerster] staat en die voorheen als vennootschap onder firma door partijen gezamenlijk werd gedreven, en de schulden, naar het hof heeft begrepen uit de stellingen van partijen, (grotendeels) tijdens het huwelijk zijn ontstaan, gaat het hof er echter van uit dat ook [verweerster] voor deze schulden aansprakelijk is en, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, naar moet worden aangenomen eveneens uit dezen hoofde door de schuldeisers wordt of zal worden aangesproken.
3.5.3.
Reeds op grond van de zeer problematische schuldenpositie van partijen, die naar verwachting niet binnen een afzienbare periode zal verbeteren, is het hof van oordeel dat geconcludeerd dient te worden dat [verweerster] geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [appellante] te voldoen.
Het hof komt derhalve niet meer toe aan een bespreking van de behoefte van [appellante] .
3.6.
De beschikking waarvan beroep dient op grond van het voorgaande te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.D.M. Lamers en M.C. Bijleveld-van der Slikke en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2016.