Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van der Leeuw;
- [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. Papachatzidis;
3.De beoordeling
Ik wil niets liever dan jou(sic)
vertrouwen terug winnen.” en “
ja, ik heb een grote fout gemaakt” alsmede “
ik hoop zo dat je de kans geeft om alles mondeling toe te lichten” en “
Het klinkt nu belachelijk, maar ik had je heus alles eerlijk opgebiecht, maar nu heeft het me ingehaald.” Deze door [appellante] gehanteerde formuleringen staan naar het oordeel van het hof op uiterst gespannen voet met hetgeen zij later bij gelegenheid van de toelatingszitting hieromtrent heeft verklaard en maken de stelling dat zij destijds in samenspraak met dan wel in opdracht van dan wel met medeweten van [geïntimeerde] heeft gehandeld uiterst ongeloofwaardig. Voorts heeft het hof meegewogen dat [geïntimeerde] , op het moment dat hij bekend raakte met de door [appellante] gepleegde feiten, hiervan direct aangifte heeft gedaan, een procedure ex artikel 12 Rv heeft opgestart toen deze aangifte werd geseponeerd en haar thans wederom in rechte betrekt door de rechtbank te verzoeken de schuldsaneringsregeling van [appellante] , hoofdzakelijk vanwege het plegen van strafbare feiten voorafgaand aan haar toelating tot voornoemde regeling, tussentijds te beëindigen. Bovendien is het handelen van [appellante] achteraf strafrechtelijk beoordeeld en is zij bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank schuldig bevonden en veroordeeld.