ECLI:NL:GHSHE:2016:754

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
200.174.789_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Concurrentiebeding en onrechtmatig handelen tijdens dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Innova Transport Nederland B.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. Innova had [geïntimeerde] op staande voet ontslagen wegens het onrechtmatig handelen tijdens zijn dienstverband, waarbij hij bedrijfsgegevens van Innova zou hebben gekopieerd en een concurrerend bedrijf zou hebben opgezet. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was aangegaan voor een bepaalde tijd van zeven maanden, en er was een geheimhoudings- en relatiebeding overeengekomen. Innova vorderde in kort geding onder andere een verbod voor [geïntimeerde] om gedurende een jaar na het vonnis zijn expeditiebedrijf uit te oefenen en de naam [geïntimeerde] Transport en Expeditie te voeren.

De voorzieningenrechter had de vorderingen van Innova afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld. Innova ging in hoger beroep en voerde aan dat zij voldoende bewijs had geleverd van de onrechtmatige handelingen van [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat de door Innova gevorderde voorziening nog steeds als spoedeisend kon worden aangemerkt, maar dat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat [geïntimeerde] met zijn expeditiebedrijf schade zou toebrengen aan Innova. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde Innova in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.174.789/01
arrest van 1 maart 2016
in de zaak van
Innova Transport Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Innova,
advocaat: mr. J.J. Geuze te Best,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. Q.J. van Riet te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 27 juli 2015, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen Innova als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/208672/ KG ZA 15-373)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met één productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van Innova;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan als niet of niet voldoende betwist worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
Innova voert een expeditiebedrijf.
3.1.2.
Partijen zijn op 10 februari 2015 een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd van zeven maanden aangegaan, ingaande 1 maart 2015 en eindigend op 1 oktober 2015. [geïntimeerde] trad in dienst als commercieel expediteur.
Innova heeft vijf bladzijden van een schriftelijke arbeidsovereenkomst overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding. Uit die productie blijkt dat daarmee de schriftelijke arbeidsovereenkomst niet volledig is overgelegd.
Op de eerste bladzijde van de arbeidsovereenkomst is de functieomschrijving en op bladzijde twee de taakomschrijving vermeld.
3.1.3.
Partijen zijn een geheimhouding/relatiebeding overeengekomen zoals nader omschreven in de arbeidsovereenkomst op de vijfde bladzijde. Voormeld beding - voor zover van belang - luidt:
“Werknemer verbindt zich gedurende, zowel vóór als na afloop van het dienstverband op geen enkele wijze aan wie dan ook (daarbij inbegrepen andere personeelsleden van werkgeefster, tenzij deze(n) in verband met hun werkzaamheden in dienst van werkgeefster van een en ander op de hoogte dienen te worden gesteld) enige informatie, kennis of gegevens te openbaren met betrekking tot zaken van werkgeefster en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd of waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of behoort te kennen.
Het is werknemer niet toegestaan om binnen een tijdvak van 1 jaar na de beëindiging van deze dienstbetrekking, om welke reden die beëindiging dan ook heeft plaatsgevonden, in het kader van de werkzaamheden die met het bedrijf van werkgeefster concurrerend te achten zijn, contacten te leggen en/of te onderhouden met bestaande opdrachtgevers en/of relaties van werkgeefster dan wel aan gelieerde ondernemingen van bestaande opdrachtgevers en/of relaties.
De omvang van het bestand van opdrachtgevers en/of relaties van werkgeefster zal blijken uit de meest recente debiteurenlijst voor het vertrek van werknemer.
Onder opdrachtgevers en/of relaties dient te worden verstaan die ondernemingen die aan werkgeefster “tot 1 jaar terug in de tijd” voor vertrek van werknemer een opdracht hebben gegeven.
Het is werknemer verboden op welke wijze dan ook documenten, correspondentie of afschriften hiervan, die hij in verband met zijn werkzaamheden bij werkgeefster onder zich heeft gekregen, in zijn particulier bezit te hebben of te houden, uitgezonderd voor zover en voor zolang dit voor de uitoefening van zijn functie voor werkgeefster is vereist.
(…)”.
3.1.4.
Op 10 februari 2015 hebben partijen een schriftelijk stuk ondertekend, overgelegd als productie 3 bij inleidende dagvaarding, waarin onder meer de “Gebruikersverklaring ICT” en het “bedrijfsreglement” aan de arbeidsovereenkomst worden toegevoegd. Voormelde stukken zijn respectievelijk als tweede stuk bij productie 3 en als productie 2 bij inleidende dagvaarding in het geding gebracht.
3.1.5.
Uit een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 9 juli 2015 (productie 4 inleidende dagvaarding) blijkt dat [geïntimeerde] een eenmanszaak heeft ingeschreven in het handelsregister met onder meer de namen “ [geïntimeerde] Transport & Expeditie” en [geïntimeerde] Transport en Expeditie”, waarbij als activiteit is omschreven: “Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)”. Als datum van vestiging is vermeld 4 juli 2014.
3.1.6.
Als productie 5 is een schriftelijke verklaring van 8 juli 2015 overgelegd van onder meer [medewerker Innova], die in dienst is van Innova. Hij verklaart dat hij op 7 juli 2015 twee usbsticks heeft ontvangen van [geïntimeerde] met het verzoek van [geïntimeerde] aan [medewerker Innova] daarop een tv-serie te zetten, dat [medewerker Innova] is gebleken dat op één usbstick gevoelige bedrijfsgegevens van Innova stonden en op de andere usbstick informatie over de start van het eigen bedrijf van [geïntimeerde] onder de naam “ [geïntimeerde] Transport & Expeditie” en dat hij op 8 juli 2015 het voorgaande aan zijn directeur, [directeur Innova] heeft verteld en de usbsticks aan hem heeft overhandigd.
De inhoud van de usbsticks is bij brief van 17 juli 2015 van de advocaat van Innova in het geding gebracht.
3.1.7.
[geïntimeerde] is door Innova op 8 juli 2015 op staande voet ontslagen. De advocaat van Innova heeft dat bij brief van 8 juli 2015 bevestigd. Die brief luidt, voor zover van belang:
“(…)
Cliënte heeft vandaag geconstateerd dat u aan een collega USB sticks hebt afgegeven met verzoek daarop filmbestanden te kopiëren. De collega heeft geconstateerd dat op een stick de bedrijfsinformatie van Innova stond en op de andere stick informatie van uw eigen expeditiebedrijf met daarop ook nog eens opdrachten van cliënten van mijn cliënte.
Bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst hebt u cliënte verteld dat u een eigen handeltje had in toner- en inktjetpatronen. U hebt niet verteld dat u een expeditiebedrijf exploiteerde en dat was cliënte ook niet bekend.
Cliënte heeft u op staande voet ontslagen op grond van het voorgaande.
Omdat u op deze grove wijze zich bedrijfsgegevens van cliënte hebt toegeëigend en kennelijk ook met cliënten van mijn cliënte hebt gehandeld, zal ik namens cliënte in kort geding vorderen dat het u verboden wordt op enigerlei wijze betrokken te zijn bij de sector expeditie en transport.
(…)”.
3.1.8.
[directeur Innova] voornoemd, heeft op 11 juli 2015 aangifte bij de politie gedaan van verduistering in dienstbetrekking van bedrijfsgegevens door [geïntimeerde] (productie 7 inleidende dagvaarding). Hierin is vermeld dat op één stick bedrijfsinformatie van Innova staat, welke direct is gekopieerd uit het bedrijfssysteem, zoals klantgegevens, offertes, vervoersafspraken, een lijst met vervoerders en e-mailadressen. Op de tweede stick staan volgens de aangifte bedrijfsgegevens van het bedrijf van [geïntimeerde] , zijnde “ [geïntimeerde] Transport en Expeditie”, dat alle documenten, zoals offertes en voorwaarden, direct waren gekopieerd van Innova echter voorzien van de bedrijfsnaam “ [geïntimeerde] Transport en Expeditie”.
3.1.9.
Productie 8 bij inleidende dagvaarding betreft twee vrachtaanbiedingen via TimoCom door [geïntimeerde] betreffende een transport te laden op 14 juli 2015 in Hoogstraten en te lossen in München op 15 juli 2015 en een transport op voormelde data van Breda naar München.
3.1.10.
Bij brief van 22 juli 2015 productie 2 memorie van grieven) van zijn advocaat aan Innova heeft [geïntimeerde] de dringende reden betwist en de gefixeerde schadevergoeding gevorderd.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert Innova, enigszins samengevat:
I. [geïntimeerde] te verbieden om gedurende een jaar na vonnis het vervoers- en/of expeditiebedrijf uit te oefenen, daarin werkzaam te zijn, te bemiddelen, te participeren dan wel daarbij op enige wijze betrokken te zijn;
II. [geïntimeerde] te verbieden de namen “ [geïntimeerde] Transport en (of &) Expeditie” te voeren gedurende een jaar na vonnis;
III. [geïntimeerde] te bevelen binnen 24 uur na betekening voornoemde namen uit het handelsregister en de activiteit “goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)“ te verwijderen en verwijderd te houden gedurende een jaar na vonnis;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen tot een dwangsom van € 2.000,- voor elke dag of deel daarvan dat hij na betekening van het vonnis enig bevel of verbod overtreedt;
V. althans zodanig bevel en verbod uit te spreken als in goede justitie wordt vermeend te behoren;
VI. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Innova, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zonder toestemming van haar, tijdens zijn dienstverband een soortgelijk bedrijf als dat van haar, Innova, te gaan exploiteren en daarmee te concurreren met zijn eigen werkgever, door het bedienen van een klant van Innova en door het kopiëren van bedrijfsgegevens van Innova en het mee naar zijn huis nemen van die gegevens. [geïntimeerde] handelt ook nog eens in strijd met het geheimhoudings/relatiebeding, eerste lid en het verbod documenten in particulier bezit te hebben in het vijfde lid. Op grond van het voorgaande heeft Innova gegronde vrees dat [geïntimeerde] met zijn expeditiebedrijf schade zal toebrengen aan Innova door klanten van Innova te bedienen en ook anderszins gebruik te maken van de bedrijfsgegevens van Innova. Zij heeft een spoedeisend belang om dit te voorkomen.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft als verweer gevoerd dat [medewerker Innova] de bedrijfsinformatie op de usbsticks heeft gezet en [geïntimeerde] daarvan de schuld heeft gegeven, dat [geïntimeerde] overwoog om met een eigen bedrijf te beginnen indien zijn contract met Innova niet zou worden verlengd, dat [medewerker Innova] dit wist en uit vriendschap een conceptadministratie in Excel had opgezet, dat hij, [geïntimeerde] , tijdens het dienstverband geen concurrerend bedrijf heeft gehad, dat de code 52291(expediteurs enz.) recent in het handelsregister is toegevoegd hetgeen het uittreksel echter niet laat zien, dat hij na het ontslag heeft bemiddeld voor het bedrijf Haaf dat geen relatie van Innova is, dat geen non-concurrentiebeding is overeengekomen, dat het opstarten van een concurrerend bedrijf en het gebruik van de eigen naam voor het bedrijf niet onrechtmatig is en dat [geïntimeerde] geen klanten van Innova benadert of zal benaderen.
3.3.
In het vonnis van 27 juli 2015 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen omdat niet, althans niet voldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] de gestelde onrechtmatige handelingen heeft gepleegd en deze een voldoende grondslag vormen om uitbreiding van het contractueel overeengekomen relatiebeding tot een concurrentiebeding te rechtvaardigen.
3.4.
Innova heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Innova heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen.
3.5.1.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt Innova dat zij voldoende bewijs heeft geleverd van haar stellingen door middel van de stukken die zij heeft overgelegd. Innova wijst (onder meer) op het navolgende.
3.5.2.
Innova voert aan dat uit de vrachtaanbiedingen via TimoCom blijkt dat uit de laad- en losplaatsen volgt dat het opdrachten van respectievelijk [klant 1] en [klant 2] betrof. Beiden zijn grote klanten van Innova.
3.5.3.
Innova wijst in haar toelichting op de grieven voorts op de uitdraai van de usbsticks waaruit een laadopdracht aan Fidra blijkt voor een transport op 26 juni 2015 en een factuur van 1 juli 2015 aan [klant 2].
3.5.4.
Voorts vraagt Innova als bewijsstuk aandacht voor een facebookpagina van [geïntimeerde] , waaruit blijkt dat hij zichzelf afficheert als oprichter van [geïntimeerde] Transport en Expeditie.
3.5.5.
Ook merkt Innova nog op dat uit de door [geïntimeerde] overgelegde email van 13 juli 2015 blijkt dat hij toen al driftig aan de slag was en dat hij verwijst naar een eerdere opdracht.
3.5.6.
Tenslotte heeft Innova bij akte een brief van haar advocaat van 7 januari 2016 overgelegd, waarin de advocaat weergeeft wat de heer [betrokkene] tegen die advocaat heeft verteld, te weten dat [betrokkene] en [geïntimeerde] een relatie hebben gehad, dat [geïntimeerde] aan hem, [betrokkene] heeft verteld dat hij bedrijfsgegevens van Innova heeft gedownload, dat [geïntimeerde] die gegevens gebruikt om zijn eigen bedrijf te runnen, dat hij de debiteurenlijsten van Innova gebruikt voor het binnenhalen van opdrachten, dat [geïntimeerde] vervoersopdrachten van [klant 2], [klant 1] en [klant 3] heeft aangenomen, dat [geïntimeerde] al tijdens zijn dienstverband zijn bedrijf opzette en opdrachten heeft aangenomen van onder meer [klant 2] en dat [geïntimeerde] onder verschillende namen op TimoCom vist naar vrachten bij opdrachtgevers van Innova.
3.5.7.
Op grond van het voorgaande concludeert Innova dat zij voldoende heeft aangetoond dat [geïntimeerde] tijdens het dienstverband een concurrerend bedrijf is gaan exploiteren en dat hij heeft “gevist” naar vrachten bij opdrachtgevers van Innova.
3.6.
Het hof stelt voorop dat ook in hoger beroep de door Innova gevorderde voorziening nog steeds als voldoende spoedeisend is aan te merken. De aard van de vordering is immers gericht op een verbod het vervoers- en/of expeditiebedrijf uit te oefenen ten daarbij de naam [geïntimeerde] Transport en (&) Expeditie te gebruiken tot één jaar na het te wijzen vonnis wegens gesteld onrechtmatig handelen en de vrees voor voortzetting daarvan draagt dat als zodanig ook in zich.
3.7.
Het hof merkt op dat het aan [geïntimeerde] verweten, tijdens dienstverband verricht handelen, zoals omschreven in 3.2.2., als onrechtmatig kan worden beoordeeld indien de daaraan ten grondslag gelegde feiten onafhankelijk van de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen een onrechtmatige daad opleveren (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 februari 2015 ECLI:HR:GHSHE:2015:445). Ook zonder daarop gerichte specifieke afspraken tussen partijen was het [geïntimeerde] , gelet op zijn arbeidsverhouding met Innova, niet toegestaan om tijdens het dienstverband te concurreren met zijn werkgeefster en haar bedrijfsgegevens in bezit te nemen.
Het in bezit nemen van bedrijfsgegevens is tevens in strijd met het uitdrukkelijk tussen partijen overeengekomen verbod aan [geïntimeerde] om documenten van Innova onder zich te hebben. Overtreding van dit contractuele verbod levert dus een tekortkoming op.
3.8.1.
De uitdraai van de usbsticks laat zien dat [geïntimeerde] Transport & Expeditie op 26 juni 2015 vanaf het laadadres van [klant 2] een vervoer door Fidra tot stand heeft gebracht en dat [geïntimeerde] Transport & Expeditie hiervoor een factuur gedateerd 1 juli 2015 aan [klant 2] heeft gericht. De juistheid van voormelde stukken is door [geïntimeerde] niet weersproken. Ook is onbetwist gebleven dat zowel [klant 2] als Fidra klanten van Innova zijn.
3.8.2.
Uit het uittreksel van het handelsregister blijkt dat de onderneming van [geïntimeerde] op 4 juli 2014 is gevestigd. De stelling van [geïntimeerde] dat de code 52291-Expediteur enz. pas recent is toegevoegd in het handelsregister blijkt, zoals [geïntimeerde] ook zelf stelt, niet uit dit uittreksel. Ook anderszins heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt dat voormelde activiteit recent is toegevoegd. Integendeel; uit het gedetailleerd bedrijfsprofiel, dat is gevoegd bij de vrachtaanbiedingen via TimoCom, heeft [geïntimeerde] 2014 als jaar van oprichting aangegeven en overigens stelt [geïntimeerde] niet uitdrukkelijk wat dan wel de vestigingsdatum van [geïntimeerde] Transport & (of: en) Expeditie is.
3.8.3.
Op grond van het voorgaande is in het kader van dit kort geding door Innova voorshands aannemelijk gemaakt dat de onderneming [geïntimeerde] Transport & (of:en) Expeditie al was gevestigd tijdens het dienstverband met Innova, dat [geïntimeerde] dit niet heeft gemeld aan Innova en dat [geïntimeerde] tijdens zijn dienstbetrekking met Innova eenmalig een transport voor een klant van Innova heeft verzorgd met gebruikmaking van een vervoerder die klant bij Innova is. Voormeld handelen van [geïntimeerde] wordt als onrechtmatig jegens Innova beschouwd.
3.9.1.
Overige door Innova gestelde feiten en omstandigheden zijn niet door haar voorshands aannemelijk gemaakt.
3.9.2.
Uit de overgelegde vrachtaanbiedingen van [geïntimeerde] via TimoCom blijkt niet dat zij zien op de door Innova genoemde klanten [klant 1] en [klant 2].
3.9.3.
Anders dan Innova betoogt, kan uit de mail van 13 juli 2015 van [vertegenwoordiger Haaf], verbonden aan Haaf Spedition, gericht aan [geïntimeerde] , nu deze mail dateert van na het ontslag op staande voet, niet de conclusie worden getrokken dat [geïntimeerde] tijdens het dienstverband met Innova werkzaamheden als expediteur uitvoerde. De in voormelde mail gestelde vraag aan [geïntimeerde] of hij eventueel ook de deelpartij zou kunnen doen, brengt niet zonder meer mee dat [geïntimeerde] een eerdere opdracht tijdens de dienstbetrekking met Innova heeft uitgevoerd.
3.9.4.
De brief van 7 januari 2016 van de advocaat van Innova, waarin de advocaat een gesprek met [betrokkene] weergeeft, kan niet worden gebruikt om de juistheid daarvan voorshands aan te kunnen nemen, omdat [betrokkene] bij brief, gedateerd 18 januari 2015 (het hof begrijpt: 2016), overgelegd bij antwoordakte van [geïntimeerde] , heeft verklaard dat hij in dit gesprek onwaarheden heeft verteld over [geïntimeerde] .
3.9.5.
Tenslotte merkt het hof op dat [geïntimeerde] de stelling van Innova en de verklaring van
[medewerker Innova], dat hij, [geïntimeerde] , bedrijfsgegevens van Innova op usbsticks heeft gezet, genoegzaam heeft betwist, zodat die stelling niet voorshands aannemelijk is gemaakt. In dit verband wijst het hof ook nog op de aangifte bij de politie (zie r.o. 3.1.8), waarin staat vermeld dat de heer [vertegenwoordiger Netsite], verbonden aan Netsite ICT B.V., die het netwerk van Innova heeft opgezet als externe systeembeheerder, de werkplek van [geïntimeerde] heeft bekeken, dat hierbij geen bijzonderheden zijn gebleken en dat er in ieder geval geen sporen waren achtergelaten welke de verduistering door [geïntimeerde] konden ondersteunen.
3.10.
De in 3.8.3. vermelde voorshands aannemelijk gemaakte feiten zijn niet genoegzaam om op grond daarvan te kunnen concluderen dat er thans, nu het dienstverband met Innova is beëindigd, gegronde vrees is dat [geïntimeerde] met zijn expeditiebedrijf schade zal toebrengen aan Innova door klanten van Innova te bedienen en gebruik te maken van de bedrijfsgegevens van Innova. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat het voorgaande na beëindiging van het dienstverband reeds is gebeurd zijn evenmin gesteld of gebleken. Dit kort geding leent zich niet voor verder onderzoek. Het voorgaande brengt mee dat de door Innova gevorderde verboden tot uitoefening van het vervoers- en expeditiebedrijf en tot het voeren van de naam [geïntimeerde] Transport en (&) Expeditie terecht niet zijn toegewezen door de voorzieningenrechter. In voorkomende gevallen kan Innova op grond van het geheimhoudings- en het relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst actie ondernemen in geval van schending daarvan door [geïntimeerde] .
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, onder verbetering en aanvulling van de gronden.
3.12.
Het hof zal Innova als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 311,- griffierecht en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief € 1.341,- (memorie van antwoord en antwoordakte 1,5 punt x tarief II:
€ 894,-).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Innova in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 311,- aan griffierecht en op € 1.341,- aan salaris advocaat en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.J.H.A. Venner-Lijten en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 maart 2016.
griffier rolraadsheer