In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Innova Transport Nederland B.V. tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. Innova had [geïntimeerde] op staande voet ontslagen wegens het onrechtmatig handelen tijdens zijn dienstverband, waarbij hij bedrijfsgegevens van Innova zou hebben gekopieerd en een concurrerend bedrijf zou hebben opgezet. De arbeidsovereenkomst tussen partijen was aangegaan voor een bepaalde tijd van zeven maanden, en er was een geheimhoudings- en relatiebeding overeengekomen. Innova vorderde in kort geding onder andere een verbod voor [geïntimeerde] om gedurende een jaar na het vonnis zijn expeditiebedrijf uit te oefenen en de naam [geïntimeerde] Transport en Expeditie te voeren.
De voorzieningenrechter had de vorderingen van Innova afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk was gemaakt dat [geïntimeerde] onrechtmatig had gehandeld. Innova ging in hoger beroep en voerde aan dat zij voldoende bewijs had geleverd van de onrechtmatige handelingen van [geïntimeerde]. Het hof oordeelde dat de door Innova gevorderde voorziening nog steeds als spoedeisend kon worden aangemerkt, maar dat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat [geïntimeerde] met zijn expeditiebedrijf schade zou toebrengen aan Innova. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde Innova in de proceskosten van het hoger beroep.