In de onderhavige procedure vordert [appellant] – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [geïntimeerde] als kennelijk onredelijk in de zin van artikel 7:681 BW dient te worden beschouwd;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW van € 30.000,00 bruto en € 7.000,00 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2013;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de provisie vanaf 1 juli 2013 tot 1 december 2013 vermeerderd met vakantietoeslag primair ad € 5.004,09 bruto, subsidiair ad € 4.214,07 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over de bedragen vanaf 1 december 2013;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de provisie vermeerderd met vakantietoeslag voor de omzet in maart 2013 van de twee natuursteenklanten ad € 115,38 bruto vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf 1 april 2013;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de telefoon- en internetkosten vanaf 1 mei tot 1 december 2013, totaal ad € 525,00;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het ingehouden loon ad € 40,00 netto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2013;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling wegens niet genoten vakantiedagen van een bedrag ad € 307,34 bruto te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 1 december 2013;
[geïntimeerde] te veroordelen om aan hem terug te geven drie dakdragers met bevestigingsmateriaal, zulks binnen 48 uur na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom ad € 50,00 per dag dat [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 975,00 en de proceskosten en de nakosten.
6.2.2.1. Wat de vorderingen ter zake kennelijk onredelijk ontslag betreft, legt [appellant] daaraan ten grondslag dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is omdat de opzegging is geschied onder opgave van een voorgewende of valse reden en omdat [geïntimeerde] geen voorziening heeft getroffen voor [appellant] en de gevolgen voor [appellant] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [geïntimeerde] bij opzegging.
6.2.2.2. Ter zake van de gevorderde provisie legt [appellant] daaraan ten grondslag dat partijen hebben afgesproken dat de op non-actiefstelling voor hem geen nadelige gevolgen zou hebben, subsidiair dat hij op grond van artikel 7:628 lid 3 BW recht heeft provisie.
6.2.2.3. De grondslagen van de overige vorderingen worden hier niet vermeld, omdat het hoger beroep niet op die vorderingen ziet.