In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van de Rabobank tegen PZN. De Rabobank vorderde een bedrag van € 249.387,94 op basis van een stil pandrecht dat zij stelde te hebben op vorderingen van PLP II op PZN. PLP II was op 13 november 2008 failliet verklaard. PZN voerde aan dat de Rabobank geen rechtsgeldig pandrecht had op de vorderingen. Het hof verwierp dit verweer, uitgaande van de veronderstellingen dat de Rabobank een opeisbare vordering had op PLP II en dat de vervolgpandakten rechtsgeldig waren. Het hof oordeelde dat de Rabobank met de geregistreerde vervolgpandakten inningsbevoegd was geworden ten aanzien van de stil verpande vorderingen.
Daarnaast voerde PZN een beroep op verrekening aan, waarbij het stelde dat het een opeisbare (tegen)vordering op PLP II had. Het hof oordeelde dat PZN zijn vorderingen en schulden op PLP II met elkaar mocht verrekenen, mits PZN kon bewijzen dat zij de door haar gestelde opeisbare vorderingen had. Het hof heeft PZN opgedragen dit bewijs te leveren. De zaak werd vervolgens naar de rol verwezen voor opgave van verhinderdata in contra-enquête aan de zijde van de Rabobank. Het hof hield iedere verdere beslissing aan, in afwachting van de bewijslevering door PZN.