ECLI:NL:GHSHE:2016:707

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
20-002343-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal in winkel met wijziging van tenlastelegging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1987, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 22 juli 2015. De tenlastelegging is in hoger beroep gewijzigd, waarbij medeplichtigheid aan diefstal is toegevoegd. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan 19 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en reclasseringstoezicht. De verdediging pleitte voor vrijspraak van de diefstal in vereniging en refereerde zich aan het oordeel van het hof met betrekking tot de medeplichtigheid.

Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat zij had meegepleegd aan de diefstal, omdat er geen bewijs was van een voorafgaande afspraak of onderlinge verdeling van de buit. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof achtte de medeplichtigheid aan de diefstal wel bewezen. De verdachte had op 8 juli 2015 in Eindhoven de medeverdachte geholpen door het zicht op haar af te schermen terwijl deze een telefoonhoesje uit de verpakking nam. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan diefstal.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en haar eerdere veroordelingen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan 19 dagen voorwaardelijk, zonder reclasseringstoezicht. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar verklaarde de medeplichtigheid aan diefstal bewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-002343-15
Uitspraak: 23 februari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 22 juli 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-845543-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd door toevoeging van een subsidiaire tenlastelegging, te weten medeplichtigheid aan de primair ten laste gelegde diefstal.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 19 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde (diefstal in vereniging) en zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid) gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 08 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoonhoesje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Mediamarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op of omstreeks 8 juli 2015 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoonhoesje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Mediamarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte] of verdachte
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 8 juli 2015 te Eindhoven opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of inlichtingen en/of middelen heeft verschaft door toen en daar, het zicht op het doen en laten van die [medeverdachte] af te schermen, door een tablet en een factuur voor de
beveiligingscamera te houden, zodat die [medeverdachte] niet, althans minder zichtbaar voor de beveiliging, het telefoonhoesje uit de verpakking kon halen en bij zich heeft kunnen steken/verbergen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair ten laste gelegde (medeplegen)
Met de verdediging is het hof van oordeel dat, gelet op de beperkte rol van verdachte bij de diefstal, kort gezegd bestaande uit het afschermen van medeverdachte [medeverdachte] voor de camera op het moment dat de medeverdachte het telefoonhoesje aan het wegnemen was, terwijl niet is gebleken van een voorafgaande afspraak om samen te gaan stelen en niet is gebleken van onderlinge verdeling van de buit, medeplegen niet kan worden bewezen, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] op 8 juli 2015 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoonhoesje, toebehorende aan Mediamarkt,
bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op 8 juli 2015 te Eindhoven opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar, het zicht op het doen en laten van die [medeverdachte] af te schermen, door een tablet en een factuur voor de beveiligingscamera te houden, zodat die [medeverdachte] minder zichtbaar voor de beveiliging, het telefoonhoesje uit de verpakking kon halen en bij zich heeft kunnen steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Hierbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat een winkeldiefstal als de onderhavige een veelvuldig voorkomende vorm van criminaliteit is, die aan de eigenaars van de weggenomen goederen en/of hun verzekeraars jaarlijks grote schade berokkenen.
Het hof heeft met betrekking tot verdachtes persoonlijke omstandigheden onder meer rekening gehouden met hetgeen door deskundige (reclasseringswerker) M.J. Hibma als toezichthoudster van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 22 juli 2015 naar voren is gebracht.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel uit het documentatieregister d.d. 17 december 2015, waaruit naar voren komt dat verdachte eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles in overweging nemende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf dient te worden opgelegd waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in verzekering heeft doorgebracht, te weten twee dagen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal evenwel geen reclasseringstoezicht verbinden aan deze straf, nu een schriftelijk reclasseringsadvies met een specifiek omschreven bijzondere voorwaarde als bedoeld in art. 14c lid 2 Sr ontbreekt, terwijl de genoemde reclasseringsmedewerker op de zitting van de politierechter evenmin een specifiek omschreven bijzondere voorwaarde heeft genoemd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 48, en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
19 (negentien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste tegen verdachte verleende bevel tot bewaring.
Aldus gewezen door
mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 23 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.