ECLI:NL:GHSHE:2016:67

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
200 171 585_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van een minderjarige na de echtscheiding van de ouders. De moeder, appellante in principaal appel, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 20 maart 2015, te vernietigen en te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar zal zijn. De vader, verweerder in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om een wijziging van de zorgregeling. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de vader woont en dat de zorg- en opvoedingstaken gelijk verdeeld zijn tussen beide ouders.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om over de verzorging en opvoeding van de minderjarige te communiceren. De moeder heeft diverse argumenten aangevoerd voor een wijziging van het hoofdverblijf, waaronder zorgen over de veiligheid van de minderjarige bij de vader. De vader heeft deze zorgen betwist en stelt dat hij aan zijn zorgplicht voldoet.

Het hof heeft geconcludeerd dat een wijziging van het hoofdverblijf in het belang van de minderjarige niet wenselijk is, omdat de huidige regeling in stand kan blijven en de ouders zich moeten inzetten voor een betere communicatie. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 december 2015
Zaaknummer: 200.171.585/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/186637 / FA RK 13-2793
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.L.J.M. Wilhelmus,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C.H. Poelman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging: Maastricht , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 20 maart 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juni 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hoofdverblijf van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] bij de moeder zal zijn en een zorgregeling te treffen inhoudende dat [minderjarige] om het andere weekeinde bij de vader verblijft vanaf vrijdagavond tot zondagavond, waarbij de vader haar haalt en brengt alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg tussen de ouders te verdelen, mits de vader de veiligheid van [minderjarige] kan garanderen, dan wel een dusdanige regeling als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2015, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder af te wijzen onder handhaving van voormelde beschikking ten aanzien van het verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf en ten aanzien van de door haar verzochte wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de daarbij vastgestelde zorgregeling betreft en te bepalen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat een zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder geldt, inhoudende een weekend per veertien dagen van vrijdagavond tot zondagavond, evenals de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te verdelen, subsidiair een dusdanige zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht
.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2015, heeft de moeder verzocht het incidenteel appel c.q. de verzoeken van de vader af te wijzen, voor het overige tot persistit.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 6 februari 2015.
2.5.
De mondelinge behandeling van het hof heeft plaatsgevonden op 5 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wilhelmus;
  • de vader, bijgestaan door mr. Poelman.
2.5.1.
Tevens is de raad verschenen ter zitting van het hof.
2.5.2.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling nog kennisgenomen van:
  • het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de vader d.d. 1 december 2015;
  • het V6-formulier met één bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 2 december 2015.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op 13 oktober 2003 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 3 maart 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 22 februari 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader heeft en een zorgregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven. Kort gezegd komt die regeling erop neer dat [minderjarige] om en om een week bij de moeder en een week bij de vader verblijft en dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld. De ene ouder haalt [minderjarige] op en de andere ouder brengt haar terug.
Bij beschikking d.d. 28 oktober 2010 heeft dit hof voormelde beschikking bekrachtigd.
3.3.
In de onderhavige procedure heeft de moeder in eerste aanleg verzocht te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar zal zijn en een contactregeling tussen [minderjarige] en de vader vast te stellen. De vader heeft in eerste aanleg verzocht een contactregeling tussen de moeder en [minderjarige] vast te stellen waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen.
3.4.
Bij beschikking d.d. 31 juli 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad gelast onderzoek te verrichten naar en de rechtbank schriftelijk te adviseren met betrekking tot de in overweging 4.4. van die beschikking gestelde vragen en iedere verdere beslissing aangehouden.
De onderzoeksvragen betroffen de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de toedeling van zorg- en opvoedingstaken voor [minderjarige] .
3.5.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de verzoeken van de ouders afgewezen.
3.6.
Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Partijen hebben echter ter zitting en ingegeven door de mening van de minderjarige, zo als zij die aan het hof heeft kenbaar gemaakt, ermee ingestemd dat de huidige verdeling van zorgtaken gehandhaafd blijft, in die zin dat – kort weergegeven – [minderjarige] de ene week bij de ene ouder en de andere week bij de andere ouder verblijft en dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld.
Het hof zal derhalve het verzoek van de moeder in principaal appel – voor zover het de zorgregeling betreft – en het verzoek van de vader in incidenteel appel afwijzen.
3.7.
De moeder voert ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank is bij diens beslissing voorbijgegaan aan de door de moeder aangehaalde en door de vader niet betwiste feiten en omstandigheden. De vader heeft diverse malen laten zien niet in staat te zijn verantwoord gedrag ten opzichte van [minderjarige] te tonen. Tot twee keer toe is er een hennepkwekerij aangetroffen in zijn woning en in april 2014 heeft hij [minderjarige] diverse weken van de moeder weggehouden en zelfs niet naar school laten gaan. Ook heeft de vader [minderjarige] een brief laten schrijven aan de rechtbank. De vader weigert voorts om professionele hulp in te schakelen om de onderlinge communicatie te verbeteren. Door het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te laten wordt zij in haar belangen geschaad, aldus de moeder. De vader meent ook dat hij bepaalde beslissingen zonder de moeder kan nemen, omdat [minderjarige] bij hem staat ingeschreven. De moeder stelt dat zij vaker dan de vader initiatief toont, bijvoorbeeld toen er voor [minderjarige] een nieuwe basisschool gezocht diende te worden. De rechtbank is er tevens aan voorbij gegaan dat aanvankelijk het hoofverblijf van [minderjarige] bij de vader is bepaald vanwege onder meer de verblijfsrechtelijke positie van de moeder en haar taalbeheersing, waarin inmiddels verandering is opgetreden.
De moeder stelt voorts dat de raad zijn adviezen omtrent het hoofdverblijf van [minderjarige] nauwelijks heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft onvoldoende gemotiveerd waarom door een wijziging van het hoofdverblijf, [minderjarige] per saldo slechter af zou zijn, nu zij daarbij niet minder belast zou worden door de onderlinge problematiek van de ouders. Van de wijziging van het hoofdverblijf sec, zal [minderjarige] geen last hebben.
De moeder heeft ter zitting nog aangevoerd dat [minderjarige] op het adres van de moeder en niet op het adres van de vader de uitnodiging van het hof heeft ontvangen om voorafgaand aan de zitting haar mening kenbaar te maken. Tevens heeft de moeder aangevoerd dat zij een financieel belang heeft bij de wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] . De vader ontvangt het gehele bedrag aan kindgebonden budget en betaalt aan de moeder nauwelijks enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.8.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
De door de moeder aangehaalde feiten en omstandigheden zijn door de raad en rechtbank wel degelijk afgewogen, maar deze afweging heeft niet geleid tot een door de moeder gewenste beslissing. De vader kan zich vinden in het oordeel dat een wijziging van het hoofdverblijf de strijd tussen de ouders niet zal verminderen. De raad noch de rechtbank heeft de beslissing omtrent het hoofdverblijf afhankelijk gesteld van de bereidheid van de ouders om hulp in te schakelen bij het oplossen van de communicatieproblemen. Partijen hebben gesproken over het inschakelen van maatschappelijk werk voor [minderjarige] . De school heeft dit aangeboden, maar de moeder weigert deze hulp. De vader heeft voor [minderjarige] en voor zichzelf een gesprek aangevraagd en gekregen met de praktijkondersteuner van GGZ. Het is onduidelijk of de moeder, conform het advies van de raad, ook voor zichzelf hulp heeft ingeschakeld. De vader stelt dat hij aan zijn informatieplicht voldoet door de moeder schriftelijk te informeren. De moeder reageert hier niet op en wenst de vader niet te spreken tijdens de wisselmomenten. Partijen hebben niet gesproken over hulp bij het verbeteren van de onderlinge communicatie, maar de vader stelt daar niet afwijzend tegenover te staan. De vader stelt voorts dat de moeder achter zijn de rug om op zoek is gegaan voor andere scholen voor [minderjarige] . Voor zover bekend heeft de moeder nog altijd een tijdelijke verblijfstatus. De moeder heeft hiervan nimmer stukken overgelegd.
Zoals de vader al tijdens het raadsonderzoek heeft verklaard, kan zijn huis op ieder moment open worden gesteld voor de moeder, zodat zij zelf kan constateren dat van een hennepplantage geen sprake meer is.
De vader is van mening dat er een uitgebreid raadsrapport aan de beslissing van de rechtbank ten grondslag ligt, dat goed is onderbouwd. De vader verwijst naar het vorenstaande.
De vader vraagt zich af waarom de moeder een wijziging van het hoofdverblijf wenst, als zij zelf stelt dat [minderjarige] van de wijziging sec geen last zal hebben.
De vader heeft in aanvulling op het voorgaande ter zitting nog aangevoerd dat hij een negatief inkomen heeft. De vader maakt veel kosten voor [minderjarige] , zoals schoolgeld. Om die reden meent de vader het kindgebonden budget niet met de moeder te hoeven delen. De kinderbijslag deelt de vader wel met de moeder.
3.9.
De raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De raad heeft de ouders voorgehouden dat zij een sterke dochter hebben. [minderjarige] doet het goed en houdt veel van haar ouders. De ouders dienen de strijd te staken.
[minderjarige] gaat naar de middelbare school. Er zal nog veel veranderen. Zij zal bijvoorbeeld op enig moment een vriendje krijgen. De ouders zullen daar een verschillende visie op hebben. [minderjarige] zou daar geen last van moeten hebben. Met de vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] zijn de ouders nog niet klaar. [minderjarige] verdient het dat haar ouders gaan samenwerken.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
Het hof acht een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] in haar belang niet wenselijk, aangezien het hof daartoe in de situatie van [minderjarige] geen aanleiding ziet.
De ouders zijn nog onvoldoende in staat om over verschillende zaken die (de verzorging en opvoeding van) [minderjarige] aangaan behoorlijk te communiceren. De ouders hebben een goede ontwikkeling in gang gezet, door in te stemmen met het behoud van de huidige week op-week af regeling. Een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] zal niet bijdragen aan het verder verbeteren van de feitelijke situatie. Het is aan partijen om zich daarvoor in te zetten.
3.10.3.
Het is het hof voorts niet of onvoldoende gebleken dat de vader is tekortgeschoten in het vervullen van zijn taken als mede-verzorgende ouder en dat een (te) groot deel van de verzorgende taken in de praktijk door de moeder worden vervuld, dan wel dat de vader onvoldoende betrokkenheid heeft getoond op de voor [minderjarige] van belang zijnde zaken. De moeder draagt wellicht thans meer taken dan voorheen, maar voor zover het hof kan beoordelen is nog altijd sprake van een evenwichtige verdeling.
3.10.4.
Het hof heeft partijen nog in de gelegenheid gesteld om de nader onderzoek te doen naar de financiële gevolgen voor partijen van een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] .
De vader heeft bij brief d.d. 1 december 2015 verklaard dat de moeder zal aanvoeren dat een wijziging van het hoofdverblijf geen gevolgen zou hebben voor de financiële situatie van de moeder. De vader stelt bovendien dat hij een bijdrage in de kosten van [minderjarige] betaalt. Hij is echter primair van mening dat het niet aan het hof is om te bezien wat de financiële gevolgen zouden zijn van een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] .
De moeder heeft bij brief d.d. 2 december 2015 verklaard dat de wijziging geen gevolgen voor haar financiële situatie zou hebben. Het kindgebonden budget dat zij zal ontvangen, wordt niet gekort op haar uitkering.
3.10.5.
Het hof heeft partijen, zoals hen ook ter zitting voorgehouden, ertoe willen bewegen over de financiële consequenties van een wijziging na te denken, omdat deze consequenties ook [minderjarige] betreffen en partijen daar in het geheel nog niet over hadden nagedacht. Het hof maakt uit de schriftelijke reacties van partijen op dat een wijziging van het hoofdverblijf enkel tot gevolg zal hebben dat voortaan de moeder het kindgebonden budget (en de kinderbijslag) zal ontvangen, in plaats van de vader.
Daarmee worden de problemen tussen partijen met betrekking tot de financiën echter niet verholpen. Het is aan partijen om in onderling overleg, eventueel tezamen met hun advocaten, over de verdeling van de kosten van [minderjarige] een nadere regeling te treffen. Indien de ouders hieromtrent geen overeenstemming kunnen bereiken, kunnen zij het geschil aan de rechter voorleggen in de vorm van een verzoek om wijziging van de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Een dergelijk verzoek ligt echter thans niet aan het hof voor.
3.10.6.
Het hof overweegt tot slot dat de uitnodiging aan [minderjarige] om voorafgaand aan de mondelinge behandeling haar mening kenbaar te maken naar het adres van de moeder is verstuurd, omdat [minderjarige] volgens de gemeentelijke basisadministratie op dat moment op dat adres stond ingeschreven. Een en ander maakt het oordeel van het hof evenwel niet anders.
3.10.7.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat zij haar hoofdverblijf bij de vader behoudt.
3.11.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en het verzoek van de moeder afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, d.d. 20 maart 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.