ECLI:NL:GHSHE:2016:669

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
200 180 132_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.H.A. Julicher, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2015 aangevochten, waarin haar gezag over het kind was beëindigd en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (de GI) was benoemd tot voogdes. De moeder was van mening dat de GI niet in het belang van haar en haar kind handelde en dat zij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 januari 2016 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De moeder betoogde dat er perspectief was voor haar kind om bij haar op te groeien, terwijl de GI en de raad de beëindiging van het gezag in het belang van het kind adviseerden. Het hof heeft de wettelijke maatstaf voor de beëindiging van het ouderlijk gezag beoordeeld en geconcludeerd dat het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van het kind voorop staat. De beslissing benadrukt dat, hoewel de moeder geen gezag meer heeft, zij als moeder belangrijk blijft voor het kind. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier is verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Oost-Brabant voor het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 februari 2016
Zaaknummer : 200.180.132/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/294543 FA RK 15-2950
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H.A. Julicher,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI);
- de heer [de pleegvader] en mevrouw [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beëindiging van haar gezag over de hierna nader te noemen [minderjarige] .
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Julicher;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] ;
2.3.1.
De pleegouders en de heer [de vader] (hierna: de vader) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 augustus 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 12 april 2011 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 12 oktober 2015.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 27 juli 2011 uit huis geplaatst bij grootouders (mz). Sedert 1 oktober 2014 verblijft [minderjarige] in het huidige pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder en de vader over [minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over hem.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing voor zover het betreft de beëindiging van haar gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Door de wijze waarop met de belangen van [minderjarige] en die van haar wordt omgesprongen, heeft de moeder niet meer het vertrouwen dat de GI de belangen van haar als de moeder en de belangen van [minderjarige] goed in ogenschouw neemt. Daarom wenst zij het gezag over [minderjarige] te behouden, niet met de bedoeling alles te bepalen in het leven van [minderjarige] , maar om zijn belangen te kunnen waarborgen, althans te kunnen waarborgen dat de belangen van [minderjarige] door anderen, zoals de GI, goed worden behartigd.
Hoewel op afstand, is de moeder in samenwerking met de GI en de pleegouders in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te blijven dragen. De moeder is weliswaar beperkt in haar zelfstandig functioneren, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, doch dit betreft met name haar zelf. Ten aanzien van [minderjarige] kan zij zeer wel de juiste beslissingen nemen en dit heeft zij tot dusverre ook aantoonbaar gedaan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat er geen enkel perspectief is dat [minderjarige] bij haar kan opgroeien. Dat perspectief is er op termijn wel. Echter of dit ook in het belang van [minderjarige] is, dient in de toekomst te worden bezien.
3.6.
De raad adviseert ter zitting de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. De raad benadrukt daarbij dat, hoewel het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt, de rol van de moeder belangrijk blijft.
3.7.
De GI voert ter zitting - kort samengevat - aan zich te realiseren dat de moeder het belang van [minderjarige] voor ogen heeft en dat zij altijd de moeder van [minderjarige] zal blijven. Niettemin acht de GI de beëindiging van het gezag van de moeder in het belang van [minderjarige] . Bij [minderjarige] zijn verschillende ontwikkelingsbedreigingen geconstateerd. In het pleeggezin ervaart hij de rust, die hij nodig heeft. Zijn perspectief ligt in het pleeggezin en het is belangrijk dat hij daarover duidelijkheid krijgt. Thans wordt bezien hoe voor [minderjarige] de contacten met de moeder, en ook met zijn oma, het best, eventueel stapsgewijs, vormgegeven kunnen worden.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar het volgende nog aan toe.
Niet wordt betwist dat voldaan is aan de wettelijke maatstaf voor de beëindiging van het ouderlijk gezag. De moeder, zo is ter zitting gebleken, onderkent dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt. Het door haar ingestelde hoger beroep is ingegeven door de wens een rol in het leven van [minderjarige] te blijven vervullen. Het hof benadrukt, hetgeen ter zitting ook door de GI is gedaan, dat de moeder als moeder van [minderjarige] belangrijk blijft voor hem, ook als hij in het pleeggezin woont. Het enkele feit dat zij geen gezag meer heeft verandert daar niets aan.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, C.D.M. Lamers en M. Breur en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2016.