In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderalimentatie en de draagkracht van de man. De man, appellant in principaal appel, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Limburg van 23 februari 2015 te vernietigen en de kinderalimentatie op nihil te stellen. De vrouw, geïntimeerde en appellante in incidenteel appel, verzoekt het hof om de man te veroordelen tot een bijdrage van € 121,14 per maand in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, geboren in 2005. De mondelinge behandeling vond plaats op 19 januari 2016, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van de advocaten en een rapportage van een psycholoog.
Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte de alimentatie met terugwerkende kracht heeft gewijzigd. Het hof stelt de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatieverplichting vast op 1 maart 2015, rekening houdend met de financiële situatie van de man. De man heeft geen relevant vermogen meer en zijn inkomen is gebaseerd op een parttime dienstverband van 20 uur per week. Het hof komt tot de conclusie dat de man een bijdrage van € 25,- per maand kan betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de nieuwe beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.