ECLI:NL:GHSHE:2016:652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
200.169.191_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en loondoorbetalingsplicht bij ziekte in arbeidsgeschil tussen AOR Trading B.V. en Belgische werkneemster

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een arbeidsgeschil tussen AOR Trading B.V. en een Belgische werkneemster. De werkneemster, die in dienst was bij AOR Trading, had zich ziek gemeld en vorderde loondoorbetaling bij ziekte. De zaak heeft internationale aspecten, aangezien de werkneemster in België woont en AOR Trading in Nederland is gevestigd. Het hof moest zich buigen over de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd was en welk recht van toepassing was. Het hof concludeerde dat de herschikte EEX-Verordening van toepassing was, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. Het hof oordeelde dat op AOR Trading een loondoorbetalingsplicht rustte van 70% van het loon bij ziekte, conform artikel 7:629 BW en de Europese Basisverordening Sociale Zekerheid. De werkneemster had ook recht op een eindejaarspremie, ondanks haar ziekte. Het hof vernietigde een deel van het vonnis van de voorzieningenrechter, met betrekking tot de opgelegde dwangsom voor loonspecificaties, en bepaalde dat AOR Trading binnen vijf werkdagen een deugdelijke loonspecificatie moest afgeven. De proceskosten in hoger beroep werden aan AOR Trading opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.169.191/01
arrest van 23 februari 2016
in de zaak van
AOR Trading B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als AOR Trading,
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , België,
geïntimeerde in principaal hoger beroep, appellante in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr.drs. R.P.J. ter Haseborg te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 juni 2015 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer 3752345 VV EXPL 15-4 gewezen vonnis van 16 februari 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 16 juni 2015 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast, welke comparitie niet heeft plaatsgevonden;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord, tevens incidenteel en voorwaardelijk incidenteel appel, met producties;
  • de memorie van antwoord in (deels voorwaardelijk) incidenteel appel.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

in principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
6.1.
In dit kort geding kan van het volgende worden uitgegaan.
- [geïntimeerde] , woonachtig te België en thans 44 jaar (hof: thans 45 jaar), is bij de rechtsvoorganger van AOR Trading in dienst getreden en werkzaam als senior contractmanager tegen een laatst verdiend loon van € 5.095,88 bruto per maand.
- [geïntimeerde] is in België verplicht sociaal verzekerd en AOR Trading betaalt daarom voor haar maandelijks aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) te België een bijdrage.
- [geïntimeerde] verricht de werkzaamheden grotendeels vanuit Nederland en partijen hebben op de arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing verklaard.
- [geïntimeerde] ontvangt maandelijks twee loonstroken van AOR Trading, één voor het Belgische deel en één voor het Nederlandse deel.
- Op 16 juni 2014 heeft AOR Trading aan [geïntimeerde] een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
- Per 23 juni 2014 heeft [geïntimeerde] zich bij AOR Trading ziek gemeld.
- AOR Trading heeft over de ziekteperiode tot en met juli 2014 70% van het loon aan [geïntimeerde] betaald. Voorts heeft AOR Trading over de maand augustus 2014 een bedrag van € 2.509,30 netto aan [geïntimeerde] betaald.
- Per 23 juli 2014 heeft het Belgische Ziekenfonds (hierna: OZ) uitkeringen gedaan aan [geïntimeerde] die die volgens AOR Trading 60% en volgens [geïntimeerde] 50% van haar (totale) loon bedragen.
- Bij brief van 10 december 2014 heeft OZ aan [geïntimeerde] bericht dat zij over de tweede helft van oktober en over november 2014 ten onrechte uitkeringen heeft ontvangen omdat zij nog niet genoten vakantiedagen had. OZ heeft om terugbetaling van een totaalbedrag van € 2.597,03 verzocht.
- Over de maand december 2014 heeft [geïntimeerde] geen uitkering van OZ ontvangen.
- Bij brief van 16 december 2014 heeft OZ aan [geïntimeerde] bericht dat zij de uitkering zal staken als zij recht heeft op loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever.
- OZ heeft betaling van uitkeringen aan [geïntimeerde] (nog) niet stopgezet.
- Bij e-mailbericht van 5 januari 2015 heeft AOR Trading aan [geïntimeerde] bericht dat zij over
2014 geen 13e maand zal ontvangen.
- In de arbeidsovereenkomst is ter zake de eindejaarspremie het volgende vermeld:
“2.4 In december heeft de werknemer recht op een eindejaarspremie. Indien de werknemer op dat moment een volledig jaar gewerkt heeft, dan is de premie gelijk aan het
brutoloon van de maand december.
(…)
2.6
Er wordt tussen beide partijen uitdrukkelijk overeengekomen dat alle voordelen, premies en uitbetalingen buiten het bovengenoemde salaris, de wettelijke bepalingen en de voordelen zoals vermeld onder de verschillende punten van paragraaf 2, behoudens tegenstrijdige bepalingen, geen deel uitmaken van de vaste beloning, doch enkel als vrijgevigheden van de werkgever dienen te worden beschouwd, waaraan geen rechten kunnen worden verleend.”
- Op 21 januari 2015 heeft de Belgische arts verklaard dat [geïntimeerde] arbeidsongeschikt is tot
en met 28 februari 2015.
6.2.
In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] bij wege van voorlopige voorziening dat AOR Trading bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt:
i. veroordeeld tot afgifte van een deugdelijke en onderbouwde bruto/netto loonspecificatie aan [geïntimeerde] vanaf 23 juni 2014 tot en met 31 januari 2015, binnen vijf werkdagen na het te wijzen vonnis, onder verbeurte van een dwangsom bij gehele of gedeeltelijke niet nakoming;
ii. veroordeeld tot maandelijkse afgifte van een deugdelijke en onderbouwde bruto/netto loonspecificatie aan [geïntimeerde] vanaf 1 februari 2015, onder verbeurte van een dwangsom bij gehele of gedeeltelijke niet nakoming;
iii. veroordeeld tot betaling binnen vijf werkdagen na het te wijzen vonnis van het aan [geïntimeerde] verschuldigde loon bij ziekte over de periode vanaf 23 juni 2014 tot 31 januari 2015, zijnde een bedrag van € 6.322,89 netto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
iv. veroordeeld tot betaling van het aan [geïntimeerde] toekomende loon bij ziekte over de periode vanaf 31 januari 2015 totdat [geïntimeerde] beter zal zijn verklaard, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag van voldoening.
v. veroordeeld tot betaling binnen vijf werkdagen na het te wijzen vonnis van de tussen partijen overeengekomen 13e maand/eindejaarspremie, zijnde een bedrag van € 5.095,88 bruto, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
vi. verboden om verwachte inkomsten van [geïntimeerde] van het ziekenfonds op voorhand te verrekenen met het verschuldigde loon;
vii. veroordeeld tot betaling van de incassokosten op basis van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit en staffel;
viii. veroordeeld in de kosten van de procedure,
ix. alsook de nakosten met de wettelijke rente.
6.3.
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, met dien verstande dat gevorderde wettelijke verhoging werd gematigd tot 10% ten aanzien van vordering iii en v en niet werd toegewezen ten aanzien van vordering iv. Voorts werd vordering i toegewezen vanaf 1 september 2014 (in plaats vanaf 23 juni 2014 zoals gevorderd). De dwangsom ten aanzien van vordering i werd vastgesteld op € 50,-- per dag met maximum van € 500,-- en ten aanzien van vordering ii afgewezen. De incassokosten werden vastgesteld op € 1.075,92.
6.4.
AOR Trading heeft in (principaal) hoger beroep vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen. [geïntimeerde] heeft in (incidenteel) hoger beroep twee grieven aangevoerd. Haar eerste grief strekt ertoe dat voor wat betreft de periode vanaf 1 september 2014 tot en met de maand waarin arrest zal worden gewezen het hof een hogere dwangsom met betrekking tot de veroordeling tot afgifte van de loonspecificaties zal vaststellen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan (€ 500,-- per dag) en, anders de voorzieningenrechter heeft gedaan, ook voor toekomstige loonspecificaties een dwangsom zal vaststellen (eveneens € 500,-- per dag). De voorwaardelijke incidentele grief is aangevoerd voor het geval het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd met betrekking tot de loondoorbetalingsverplichting van AOR Trading aan [geïntimeerde] .
6.5.
Alvorens over te gaan tot beoordeling van de grieven, stelt het hof vast dat, nu [geïntimeerde] in België woont, de onderhavige zaak internationale aspecten heeft, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval. Nu de onderhavige rechtsvorderingen zijn ingesteld ná 10 januari 2015, is de herschikte EEX-Verordening van toepassing. In artikelen 20 tot en met 23 zijn bevoegdheidsregels opgenomen ten aanzien van arbeidsovereenkomsten. AOR Trading is gevestigd in Nederland. Op grond van artikel 21 lid 1 sub a van herschikte EEX-Verordening kon derhalve worden opgeroepen voor de Nederlandse rechter. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, is van een forumkeuze niet is gebleken.
6.6.
Grief 1 in principaal hoger beroep houdt in dat in de kern het geschil de vraag betreft of op AOR Trading als werkgever van [geïntimeerde] een loondoorbetalingsplicht rust bij ziekte en zo ja, de omvang van die plicht en dat de voorzieningenrechter ten onrechte die vraag bevestigend heeft beantwoord, overwegende in rov. 3.9 dat de werkgever (AOR Trading) ingevolge het toepasselijke artikel 7:629 BW 70% van het loon dient door te betalen en die verplichting voor AOR Trading volgt uit artikel 21 van de Europese Basisverordening Sociale Zekerheid (V883/2004, hierna te noemen: Basisverordening).
6.7.
Ter onderbouwing van deze grief heeft AOR Trading een beroep gedaan op artikel 13 lid 1 sub a Basisverordening, dat luidt dat op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, van toepassing is de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht. Nu [geïntimeerde] in België woont en volgens AOR Trading voldaan is aan het vereiste van artikel 13 lid 1 sub a Basisverordening dat [geïntimeerde] een substantieel gedeelte van haar werkzaamheden in België verricht, is op de loondoorbetalingsplicht bij ziekte uitsluitend Belgisch recht van toepassing, aldus AOR Trading. [geïntimeerde] heeft een en ander betwist, onder meer op het punt van het gestelde verricht zijn van een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in België.
6.8.
Het hof volgt AOR Trading niet in haar betoog. Voorshands staat niet vast dat [geïntimeerde] een substantieel gedeelte van haar werkzaamheden in België verricht. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken leidt het hof af dat [geïntimeerde] haar werkzaamheden in beginsel verrichtte op het kantoor van AOR Trading in [vestigingsplaats] en dat zij verder gebruik maakte van de in artikel 3.2 van de arbeidsovereenkomst gegeven mogelijkheid ‘om bepaalde werkzaamheden vanuit thuis uit te voeren’. Hetgeen AOR Trading heeft aangevoerd is niet toereikend om te oordelen dat dit thuis werken een zodanige aard en inhoud had dat voldaan is aan voornoemd vereiste, gezien de criteria daarvoor in artikel 14 lid 8 van de toepassingsverordening (V987/2009) behorende bij de Basisverordening. De blote stelling van AOR Trading dat [geïntimeerde] voor tenminste 25% vanuit België werkzaam was, is daartoe mede gelet op de gemotiveerde betwisting terzake door [geïntimeerde] onvoldoende. Anders dan AOR lijkt te menen is bovendien 25% geen beslissend criterium, nu artikel 14 lid 8 slotzin bepaalt: “
In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25 % voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
.Dit betekent niet meer of minder dan dat een 25% aandeel een indicatieve waarde heeft in het kader van een totale weging
.Evenmin is van belang of de verschuldigde bijdrage als door AOR in België betaald substantieel hoger is dan de premie die AOR in Nederland verschuldigd.
6.9.
Het hof gaat er derhalve vooralsnog vanuit dat in het onderhavige geval artikel 13 lid 1 sub b onder i Basisverordening van toepassing is, welke aanwijzingsregel de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever is gevestigd van toepassing verklaart. Ingevolge lid 5 van artikel 13 Basisverordening geldt vervolgens het uitgangspunt dat [geïntimeerde] voor de toepassing van de overeenkomstig genoemd artikel vastgestelde wetgeving beschouwd wordt alsof zij de bedoelde werkzaamheden volledig verrichtte in de betrokken lidstaat (i.c. van de werkgever) en daar al haar inkomsten verkreeg. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, blijkt uit artikel 6 van de arbeidsovereenkomst bovendien dat partijen een rechtskeuze hebben gedaan voor Nederlands recht. Uit het voorgaande volgt dat in dezen Nederlands recht van toepassing is. Op grond van artikel 21 Basisverordening juncto artikel 7:629 BW rust dan ook op AOR Trading een loondoorbetalingsplicht van 70% van het loon bij ziekte. De onderhavige grief faalt dus. Dit betekent dat hof aan de voorwaardelijke incidentele grief (zie hiervoor rov. 6.4, laatste zin) niet toekomt.
6.10.
Ten aanzien van de grieven 2 en 3 in principaal hoger beroep, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, overweegt het hof het volgende. [geïntimeerde] heeft zich bij de formulering van vordering iii gebaseerd op de salarisspecificatie van AOR Trading van juli 2014 (in hoger beroep overgelegd door AOR Trading als productie 1 en door [geïntimeerde] als productie 7). Hierop is het bedrag van € 2.618,47 netto per maand vermeld als loon door te betalen bij ziekte. Dit bedrag is ook daadwerkelijk aan [geïntimeerde] betaald voor de maand juli 2014.
6.11.
Volgens de toelichting bij de onderhavige grieven is, zelfs als [geïntimeerde] wel aanspraak heeft op betaling tijdens ziekte, door de voorzieningenrechter die aanspraak ten onrechte gesteld op € 2.618,47 netto per maand. AOR Trading heeft in dit verband verwezen naar door haar in hoger beroep als productie 2 overgelegde salarisspecificatie (van augustus 2014). Daarop is het bedrag van € 2.563,89 netto per maand vermeld als loon door te betalen bij ziekte. De correctie betreft een netto bedrag van € 637,93, zijnde het Belgisch deel van het loon van [geïntimeerde] , aldus AOR Trading.
6.12.
Het hof is voorshands van oordeel dat bij vordering iii, mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 6.10 is overwogen, het bedrag van € 2.618,47 wel in de berekening van het door AOR Trading verschuldigde kan worden betrokken. Partijen verschillen van mening over de vraag of de fiscale constructie waarvoor partijen hebben gekozen, waarbij haar loon is gesplitst in een Nederlands deel en een Belgisch deel, consequenties heeft voor de omvang van het loon door te betalen bij ziekte en zo ja welke. Beslechting van dit geschilpunt vergt nader feitenonderzoek en mogelijk bewijslevering waarvoor in dit kort geding geen plaats is. In de visie van [geïntimeerde] kan de loondoorbetaling bij ziekte ook worden gebaseerd op het volledige loon, zijnde € 5.095,88 bruto per maand. Met betrekking tot de toewijzing van vordering iv heeft de voorzieningenrechter geen bedrag in het dictum opgenomen. De onderhavige grieven leiden niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
6.13.
Grief 4 in het principaal hoger beroep heeft betrekking op de toewijzing van vordering v. AOR Trading stelt dat op grond van artikel 2.4 van de arbeidsovereenkomst de hoogte van de eindejaarspremie gerelateerd is aan de tijd dat de werknemer ten behoeve van de werkgever heeft gewerkt en dat [geïntimeerde] vanaf 23 juni 2014 volledig arbeidsongeschikt is geweest en ten behoeve van AOR Trading geen werkzaamheden heeft verricht.
6.14.
Met deze grief doelt AOR Trading kennelijk op het bepaalde in artikel 2.4 van de arbeidsovereenkomst (hiervoor geciteerd in rov. 3.1, veertiende gedachtestreepje) dat
Indien de werknemer op dat moment een volledig jaar gewerkt heeft, dan is de premie gelijk aan het brutoloon van de maand december.Volgens vaste rechtspraak moet de betekenis van een omstreden bepaling van een overeenkomst door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex).
6.15.
[geïntimeerde] geeft een andere uitleg aan voormelde bepaling. Volgens haar is de door AOR Trading ingenomen stelling dat de hoogte van de eindejaarspremie is gerelateerd aan de periode dat de werknemer ten behoeve van de werkgever heeft gewerkt slechts juist in die zin dat, zoals ook in artikel 2.4 van de arbeidsovereenkomst staat, de werknemer die in de loop van het jaar voor de onderneming is gaan werken pas recht heeft op de eindejaarspremie na ommekomst van zes maanden en vervolgens pro rata parte. [geïntimeerde] was echter het gehele jaar in dienst. [geïntimeerde] heeft voorts gewezen op artikel 2.6 van de arbeidsovereenkomst (eveneens hiervoor geciteerd in rov. 3.1, veertiende gedachtestreepje). De voorzieningenrechter heeft in rov. 3.16 van het vonnis waarvan beroep overwogen dat het bepaalde in dit artikel erop wijst dat de eindejaarspremie onder vast loon valt. Tegen deze overweging van de voorzieningenrechter heeft AOR Trading niet gegriefd.
6.16.
Het hof is van oordeel dat de door de door AOR Trading gegeven uitleg onvoldoende steun vindt in het bepaalde over de eindejaarspremie in de arbeidsovereenkomst in onderling verband en samenhang bezien. Dat partijen zich anderszins ten opzichte van elkaar hebben uitgelaten of gedragen op een wijze die steun biedt aan de door AOR Trading gegeven uitleg is gesteld noch gebleken. Het hof acht voorshands aannemelijk dat de omvang van de eindejaarspremie afhankelijk is gesteld van de periode dat de werknemer in dienst is, niet van de periode dat hij of zij daadwerkelijk gewerkt heeft. Niet relevant is daarom dat [geïntimeerde] een gedeelte van het jaar niet heeft kunnen werken door ziekte.
6.17.
Ten slotte verenigt het hof zich met het oordeel van de voorzieningenrechter dat de door AOR Trading gestelde slechte financiële situatie geen reden is om vordering v af te wijzen en maakt dit tot de zijne. De onderhavige grief is derhalve tevergeefs voorgesteld.
6.18.
Grief 5 in het principaal hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter AOR Trading te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg. Nu de voorgaande grieven niet gegrond zijn, kan ook deze grief niet slagen.
6.19.
Het hof zal thans de eerste grief in het incidenteel hoger beroep (zie ook hiervoor rov. 6.4, een na laatste zin) behandelen. [geïntimeerde] wenst een (hogere) dwangsom omdat zij meent dat zij nog immer geen
deugdelijke en onderbouwdebruto/netto loonspecificatie, zoals gevorderd, ontvangt van AOR Trading. Zij stelt dat zij maanden na het vonnis waarvan beroep wel loonstroken heeft ontvangen maar hierop slechts het bedrag te zien dat AOR Trading overmaakt ter aanvulling op de ziekenfonds. De desbetreffende loonstroken heeft zij in hoger beroep als productie 6 overgelegd. De gevorderde loonspecificaties heeft [geïntimeerde] nodig voor aangifte aan de Belgische belastingdienst, zo stelt zij.
6.20.
AOR Trading heeft de onderhavige grief (mede) opgevat als strekkende tot vermeerdering van eis, naar het oordeel van het hof terecht. Zij heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering als zodanig. Het hof ziet ook geen aanleiding de eisvermeerdering ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde (zie ook artikel 611a lid 2 Rv). Recht zal worden gedaan op de vermeerderde eis. AOR Trading heeft tegen de onderhavige grief slechts ingebracht dat deugdelijke loonspecificaties tot ultimo november 2015 (de memorie van antwoord in incidenteel appel dateert van 24 november 2015) zijn afgegeven en dat zij dat ook zal doen voor de periode vanaf 1 december 2015.
6.21.
Het hof acht de vermeerderde eis aldus onvoldoende weersproken door AOR Trading. Zij stelt weliswaar dat zij deugdelijke loonspecificaties heeft afgegeven, maar zij heeft dit niet nader onderbouwd; de desbetreffende loonspecificaties heeft zij zelf niet overgelegd. De als productie 6 bij haar memorie van antwoord overgelegde stukken, die slechts summiere gegevens bevatten, kunnen niet worden beschouwd als deugdelijke en onderbouwde bruto/netto loonspecificaties. De onderhavige grief treft derhalve doel. De hoogte van de dwangsom (€ 500,-- per dag) heeft AOR Trading niet bestreden; het hof zal daaraan een maximum van € 2.500,-- verbinden. Evenmin als de voorzieningenrechter zal het hof voor toekomstige salarisspecificaties dwangsommen opleggen.
6.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te vernietigd voor zover het betreft de opgelegde dwangsom ten aanzien van de loonspecificaties en dient te worden beslist als hierna in het dictum zal worden vermeld. Voor het overige zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
6.23.
Als de in (overwegend) het ongelijk gestelde partij wordt AOR Trading in de proceskosten in hoger beroep veroordeeld, met inbegrip van de gevorderde nakosten.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover voor zover het betreft de opgelegde dwangsom ten aanzien van de loonspecificaties en in zoverre opnieuw recht doende:
veroordeelt AOR Trading om binnen vijf werkdagen na betekening van dit arrest aan [geïntimeerde] af te geven een maandelijkse deugdelijke en onderbouwde bruto/netto loonspecificatie vanaf 1 september 2014 tot en met 31 januari 2016, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag bij gehele of gedeeltelijke niet nakoming, met een maximum van € 2.500,--;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt AOR Trading in de proceskosten in hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] aan griffierecht op € 311,-- en aan salaris advocaat op € 894,-- in principaal hoger beroep en € 447,-- in incidenteel hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, J.P. de Haan en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2016.
griffier rolraadsheer