ECLI:NL:GHSHE:2016:650

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
200.167.720.01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over verplicht lidmaatschap en betaling van bijdragen door appartementseigenaar aan vereniging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Vereniging tot verlening van diensten aan de bewoners van de serviceflat “De Middelburcht” U.A. tegen een vonnis van de kantonrechter te Middelburg. De Vereniging stelt dat de geïntimeerde, eigenaar van een appartement in de serviceflat, verplicht is om bij te dragen aan de kosten van de vereniging, ondanks dat hij heeft aangegeven geen lid te willen worden. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de vordering van de Vereniging niet toewijsbaar is, wat de Vereniging in hoger beroep aanvecht. De zaak draait om de vraag of de geïntimeerde van rechtswege lid is van de Vereniging en of hij gehouden is tot betaling van de bijdragen voor servicekosten en voorschotten van stookkosten. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en om de Vereniging in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de eiswijzigingen en de situatie van de geïntimeerde. De uitspraak van het hof is gedaan op 23 februari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.167.720/01
arrest van 23 februari 2016
in de zaak van
Vereniging tot verlening van diensten aan de bewoners van de serviceflat
“De Middelburcht” U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.J. Boogers te Boxtel,
tegen:
[geïntimeerde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
geïntimeerde,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 januari 2015 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter te Middelburg van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnis van 15 oktober 2014 tussen appellante - de Vereniging - als eiseres en geïntimeerde
- [geïntimeerde] - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3099147/14-3482)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 januari 2015 met producties;
- het op 14 april 2015 tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven van de Vereniging van 23 juni 2015 met producties en
eiswijziging.
De Vereniging heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis van 15 oktober 2014 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt, met een door het hof aangebrachte letteraanduiding:
De serviceflat “De Middelburcht” is een gebouw aan [het adres] te [plaats] . Bij notariële akte van 24 november 1972 is het gesplitst in 114 appartementen en is tevens de Vereniging van Eigenaars als bedoeld in (thans) artikel 5: 124 BW (verder: de VvE) opgericht.
[geïntimeerde] is eigenaar van een appartement in “De Middelburcht” en van rechtswege lid van de VvE.
Gelijktijdig met en naast de VvE is opgericht de “Coöperatie tot verlening van diensten aan de bewoners van de serviceflat “De Middelburcht” U.A.” (verder: de coöperatie). [geïntimeerde] was lid van de coöperatie.
Om fiscale redenen is op 31 december 2013 de coöperatie omgezet in een “gewone” vereniging, namelijk eiseres. Op 13 december 2013 schreef [geïntimeerde] aan de VvE en aan de coöperatie geen lid te worden van de Vereniging.
Aan [geïntimeerde] zijn over januari tot en met mei 2014 bijdragen (servicekosten en voorschotten van stookkosten) in rekening gebracht die niet volledig zijn voldaan.
Bij dagvaarding van 16 mei 2014 heeft de Vereniging de onderhavige procedure tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakt.
4.2
In deze procedure stelt de Vereniging dat [geïntimeerde] als appartementseigenaar van rechtswege lid is van de Vereniging, dan wel krachtens de splitsingsakte verplicht lid is, en daardoor gehouden is tot betaling van de bijdragen voor servicekosten en voorschotten van stookkosten. Deze bijdragen worden jaarlijks door de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging vastgesteld. [geïntimeerde] weigert de bijdragen echter (volledig) te betalen. Daarnaast stelt de Vereniging zich op het standpunt dat [geïntimeerde] op grond van redelijkheid en billijkheid deze bijdragen dient te betalen.
4.3
Op grond hiervan vorderde de Vereniging in eerste aanleg, samengevat, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van:
  • een bedrag van € 986,65 met de overeengekomen rente van 0,5% per maand over € 892,= vanaf 16 mei 2014,
  • de maandelijkse bijdragen vanaf juni 2014 van € 223,= per maand, vermeerderd met en eventuele wijziging van deze bijdrage en de daarover vervallen rente,
  • de proceskosten.
Het bedrag van € 986,65 bestaat uit € 892,= aan onbetaalde bijdragen over januari tot en met mei 2014, € 80,95 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 13,70 aan rente tot 16 mei 2014.
[geïntimeerde] heeft de vorderingen van de Vereniging bestreden.
4.4
De kantonrechter heeft in het vonnis van 15 oktober 2014 geoordeeld dat de vordering van de Vereniging op de door haar aangevoerde gronden niet toewijsbaar is en de vordering afgewezen, met veroordeling van de Vereniging in de proceskosten.
4.5
In haar memorie van grieven gaat de Vereniging allereerst in op de vraag of het vonnis van 15 oktober 2014 al dan niet appellabel is, gelet op artikel 332 Rv. Volgens de Vereniging is dat wel het geval, aangezien door de gevorderde termijnen de vordering van onbepaalde waarde is. De Vereniging heeft gelijk; het vonnis is appellabel.
4.6
Bij dagvaarding in hoger beroep vordert de Vereniging alsnog toewijzing van haar vorderingen. In haar memorie van grieven wijzigt de Vereniging haar eis in die zin dat zij de grondslag daarvoor aanvult met een beroep op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) en haar eis vermeerdert zodat deze thans luidt:
I. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan de Vereniging van een bedrag van € 2.781,81 vermeerderd met de overeengekomen rente van 0,50% althans de wettelijke rente per maand over € 2.781,81, te berekenen vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan de Vereniging van de buitengerechtelijke kosten van € 80,95, althans een bedrag door het Hof in goede justitie te bepalen, zulks binnen drie dagen na betekening van het te dezen te wijzen arrest.
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van de procedure in hoger beroep en eerste aanleg, het advocaatsalaris en het griffierecht daarin begrepen.
IV. [geïntimeerde] te veroordelen in de na dit arrest ontstane kosten, begroot op:€ 131,= aan salaris advocaat en - indien betekening van het arrest heeft plaatsgevonden en [geïntimeerde] niet binnen 14 dagen na de betekeningsdatum aan het vonnis heeft voldaan - te vermeerderen met een bedrag van € 68,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
4.7
Alvorens op de zaak zelf in te gaan overweegt het hof het volgende. Artikel 130 lid 3 Rv bepaalt onder meer dat indien een partij niet in het geding is verschenen, een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij is uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. In dit geval is [geïntimeerde] in hoger beroep niet verschenen, zodat deze bepaling van toepassing is. Vooralsnog is gesteld noch gebleken dat de eiswijziging aan [geïntimeerde] op de voorgeschreven wijze kenbaar is gemaakt. Het hof zal de Vereniging in de gelegenheid stellen zich hierover bij akte uit te laten.
4.8
Van die gelegenheid kan de Vereniging tevens gebruik maken om het volgende te verduidelijken. In eerste aanleg heeft de Vereniging [geïntimeerde] aangesproken als bewoner van een appartement in “De Middelburcht”. In hoger beroep heeft de Vereniging [geïntimeerde] gedagvaard als ‘zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland’. In haar memorie van grieven vermeldt de Vereniging ten aanzien van de situatie van [geïntimeerde] alleen dat zij vanaf 1 januari 2015 ‘over dat jaar’ niets meer verschuldigd is (punt 23). De Vereniging licht een en ander niet toe, terwijl deze omstandigheden bij het hof de vraag oproepen wat zich per 1 januari 2015 in de situatie van [geïntimeerde] heeft voorgedaan en in hoeverre dat mogelijk relevant is voor de beoordeling van het onderhavige geschil.
4.9
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 8 maart 2016 voor akte aan de zijde van de vereniging met het hiervoor onder 4.7 en 4.8 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2016.
griffier rolraadsheer