3.1Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in dit hoger beroep de navolgende feiten vast.
Partijen hebben op of omstreeks 7 maart 2013 een overeenkomst gesloten met betrekking tot de Renault type Kangoo bouwjaar 1999 met kenteken [kenteken] (hierna te noemen: de auto).
Partijen zijn een betalingsregeling overeengekomen waarbij [geïntimeerde] zich tegenover [appellant] heeft verplicht om een bedrag van € 2.000,-- te betalen in maandelijkse termijnen van € 250,--. Het door partijen voor de betalingsregeling op 6 oktober 2013 ondertekende contract vermeldt:
“
Afbetaling auto Renault kango 1999
Ik ondergetekende [geïntimeerde] dat ik het bedrag van (tweeduizend) Euro 2000 Euro. per maand met 250 € (tweehonderdvijftig Euro) zal terug betalen vanaf november 2013 deze betaling zal vanaf 1 november - 5 november van elke maand het bedrag persoonlijk zoals afgesproken is (mondeling afgesproken) De beiden partijen gaan hierbij akkoord.”
Bij brief van 5 december 2013 schreef (de gemachtigde van) [appellant] aan [geïntimeerde]
“
Zoals u weet, heeft u enige tijd geleden van cliënt een auto gekocht, te weten een Renault Kangoo met kenteken [kenteken] . Op 6 oktober 2013 heeft u de ter zake gemaakte afspraken schriftelijk vastgelegd. Die afspraken hielden in dat u de koopsom van € 2.000,00 in maandelijkse termijnen van € 250,00 mocht voldoen, waarbij de eerste betaling uiterlijk op 5 november 2013 plaats had moeten vinden. Zoals u weet, is dat niet gebeurd.
(…)
Nu u zich niet aan de gemaakte afspraak heeft gehouden, bent u op grond van art. 6:83 sub a BW in verzuim. Ten overvloede stel ik u namens cliënt hierbij in gebreke. Zoals u weet, dient de tweede termijn van € 250,00 uiterlijk vandaag (!) door u te zijn betaald. Of u aan deze verplichting heeft voldaan, kan ik op het moment dat ik deze brief schrijf niet met zekerheid zeggen, omdat cliënt de betaling ook later vandaag nog zou kunnen ontvangen. Gelet op het feit dat u deze brief pas op zijn vroegst morgen ontvangt, is cliënt coulancehalve bereid om u ten aanzien van beide termijnen (!) tot en met maandag16 december 2013de gelegenheid te geven om zorg te dragen voor betaling. U kunt het bedrag van€ 500,00storten op rekening (…) ten name van [appellant] . In het onverhoopte geval dat cliënt de betaling op maandag 16 december 2013 nog niet heeft ontvangen, ontbindt cliënt nu voor alsdan de getroffen betalingsregeling, waardoor het totaalbedrag van € 2.000,00 ineens opeisbaar is. Cliënt heeft mij opdracht gegeven om dat totaalbedrag in dat onverhoopte geval in rechte van u te vorderen. Hij hoopt uiteraard dat u het niet zo ver zult laten komen.”
In reactie op die brief van 5 december 2013 berichtte [geïntimeerde] op 13 december 2013 via e-mail dat hij
“
de zaak juridisch wil laten toetsen”.
Bij email van 13 december 2013 schreef (de gemachtigde van) [appellant] aan [geïntimeerde]
“
Mede gelet op het telefoongesprek dat u gisteren met cliënt heeft gevoerd (waarin u aangaf slechts twee of drie tientjes per maand te kunnen betalen), lijkt het erop dat u geen inhoudelijke verweren heeft tegen de vordering van cliënt -hetgeen laatstgenoemde zich ook niet kan voorstellen- maar dat u slechts niet in staat bent om cliënt te betalen. Dat is echter geen argument waarmee u onder uw betalingsverplichting uit kunt komen.
Wat hiervan ook zij, feit is dat u de overeengekomen betalingstermijnen tot op heden niet bent nagekomen en dat u blijkens uw e-mailbericht ook geen gebruik zult maken van de termijn die ik u in mijn brief heb geboden. Een en ander brengt met zich dat ik de betalingsregeling die u met cliënt overeen bent gekomen hierbij namens cliënt ontbind, zodat het bedrag van 2.000 euro nu direct en ineens opeisbaar is.”
Op 3 januari 2014 ontving (de gemachtigde van) [appellant] een ongedateerde brief waarin stond
“
ik heb besloten om meneer [appellant] 2000 euro terug te betalen ik kan maar 175 euro per maand betalen meer kan ik niet missen ik wil vanaf 28 januari beginnen met betalen (…) [geïntimeerde]”
In reactie op die ongedateerde brief schreef (de gemachtigde van) [appellant] bij brief van 3 januari 2014 aan [geïntimeerde]
“
Vandaag ontving ik uw (ongedateerde) brief waarin u aangeeft bereid te zijn om het door cliënt gevorderde bedrag van € 2.000,00 te voldoen in maandelijkse termijnen van € 175,00. Hoewel de oorspronkelijke betalingsregeling (van€ 250,00 per maand) inmiddels is ontbonden en het bedrag van € 2.000,00 dus ineens opeisbaar is, stelt cliënt het op prijs dat u alsnog vrijwillig tot betaling zult overgaan en hij heeft begrip voor uw financiële situatie. Om die reden heeft hij dan ook besloten om akkoord te gaan met uw aanbod op voorwaarde dat die ook strikt (!) wordt nagekomen en het bedrag van € 175,00 steeds uiterlijk vóór de eerste dag van de maand aan cliënt wordt overgemaakt (te beginnen in januari 2014) bij gebreke waarvan u direct (dus zonder ingebrekestelling) in verzuim bent en cliënt het recht heeft om de betalingsregeling ook direct te beëindigen waarmee het resterende bedrag alsnog direct opeisbaar wordt.”
Bij brief van 23 januari 2014 schreef (een gemachtigde van) [geïntimeerde] aan [appellant]
“
Uw cliënt stelt zich op het standpunt dat mijn cliënt de Renault Kangoo met kenteken [kenteken] heeft gekocht voor een bedrag van € 2.000,-. Mijn cliënt zou met uw cliënt een betalingsafspraak hebben gemaakt, inhoudende betaling in maandelijkse termijnen van € 250,-. Voornoemde afspraken zouden schriftelijk zijn vastgelegd op 6 oktober jl.
Uit uw brief (…) merk ik op dat uw cliënt de onderlinge verstandhouding wellicht niet correct richting u heeft verwoord. Sinds enkele jaren wordt mijn cliënt door uw cliënt met grote regelmaat bedreigd. (…) Gezien de bedreigingen van uw cliënt zag mijn cliënt uiteindelijk geen andere mogelijkheid dan de Renault Kangoo op zijn naam te zetten. Cliënt heeft feitelijk echter nimmer de beschikking gehad over de Renault Kangoo. Uw cliënt heeft, als eigenaar, voortdurend de auto in zijn bezit gehad. Zoals u uit voorgaand begrijpt, is er in zijn geheel geen sprake van het tot stand komen van een koopovereenkomst tussen mijn cliënt en uw cliënt ten aanzien van de Renault Kangoo.
Omstreeks 2 september jl. vernam cliënt van uw cliënt dat de Renault Kangoo is gestolen. Uw cliënt sommeerde mijn cliënt de diefstal bij zijn verzekeraar te melden en aangifte te doen bij de politie van de diefstal. Dit heeft mijn cliënt vervolgens gedaan. De verzekeraar besloot echter niet tot uitkering over te gaan. De reactie van uw cliënt op de beslissing van de verzekeraar was erg agressief. Uw cliënt eiste vervolgens een bedrag van € 3.000,- van cliënt. (…) De vele ernstige bedreigingen met onder andere de dood hebben er uiteindelijk toe geleid dat mijn cliënt geen andere uitweg zag dan de verklaring/overeenkomst van 6 oktober jl. te ondertekenen.
Duidelijk moge zijn dat indien uw cliënt zich had onthouden van het uiten van de vele bedreigingen, cliënt hiertoe niet zou zijn overgegaan. Sterker nog, indien uw cliënt de bedreigingen niet zou hebben geuit, zou mijn cliënt de Renault Kangoo in zijn geheel niet op zijn naam hebben laten zetten.
(…)
Nu de verklaring/overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van bedreiging vernietig ik namens cliënt, middels dit schrijven, de verklaring/overeenkomst van 6 oktober jl. Voor de volledigheid bericht ik u dat de brief die u op 3 januari jl. van cliënt zou hebben ontvangen, cliënt in zijn geheel niet bekend is. Cliënt heeft u enkel bericht dat hij de vordering van€ 2.000,- betwist en juridische bijstand in zal schakelen. Cliënt betwist dan ook dat de brief die u op 3 januari jl. ontving, door hem aan u is verzonden.
Gezien voorgaande verzoek ik u om binnen 14 dagen na heden te bevestigen dat er geen geldige overeenkomst tot stand is gekomen tussen uw cliënt en mijn cliënt. Indien uw cliënt zijn vordering meent voort te moeten zetten, stel ik uw cliënt reeds nu voor alsdan aansprakelijk voor de schade die cliënt lijdt ten gevolge van de bedreigingen aan het adres van mijn cliënt.”
3.2.1Nadat bij het bestreden vonnis een soortgelijke vordering is afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vordert [appellant] in dit geding onder het voordragen van twee grieven dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat het hof, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (alsnog) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 2.000,-- te vermeerderen met wettelijke rente hierover vanaf 7 maart 2013 en tot betaling van de proceskosten in beide instanties.
3.2.2[geïntimeerde] concludeert in hoger beroep dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en dat het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep en in de nakosten, allebei te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na arrestdatum.