3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Bij huurovereenkomst van 20 december 2006 heeft Woongoed met ingang van die datum aan [appellant] de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] verhuurd voor een huurprijs van (op dat moment) € 346,41 per maand. De woning is een zogeheten seniorenwoning.
Volgens de door Woongoed als productie 2 bij de conclusie van antwoord overgelegde plattegrond bestaat de (gelijkvloerse) woning uit een entreehal, een woonkamer, een keuken, een badkamer met toilet, een slaapkamer en een berging. In de woonkamer kan ventilatie plaatsvinden door het openen van een raam. In de slaapkamer kan ventilatie plaatsvinden door het openen van een raam. In de keuken kan ventilatie plaatsvinden door het openen van een klapraampje. In de badkamer kan ventilatie plaatsvinden door het openen van een klapraampje en in de badkamer bevindt zich voorts een ventilatiepunt in het plafond dat functioneert door middel van natuurlijke trek. In de berging bevindt zich geen ventilatiemogelijkheid, anders dan de deur van de hal naar de berging en de deur van de berging naar de achtertuin.
[appellant] is de woning gaan bewonen met zijn echtgenote, hun zoon en een hond, waarbij de zoon en de hond de berging als slaapkamer zijn gaan gebruiken.
Bij brief van 30 juli 2007 heeft [appellant] aan Woongoed onder meer het volgende meegedeeld:
“Allereerst wilde ik U nog bedanken voor het snel verkrijgen van onze huidige huurwoning, doch ik moet er nu na iets meer dan een half jaar gewoond te hebben toch enige kanttekeningen bij zetten.
Voor zover wij uit de buurt hebben vernomen, stond de [adres 1] al enige tijd leeg (…).
Wat ik dan niet kan begrijpen is dat de woning niet op gebreken was gecontroleerd.
Wij hebben in goed vertrouwen de woning blindelings aanvaard, doch nu blijklen er alsmaar gebreken zichtbaar te worden welke het huurgenot niet bepaald ons vreugde geeft.
(…)
Onze klachten zijn dan ook dat in de slaapkamer en in de douchcel er op muren en plafond zwarte schimmel zichtbaar is, wij hebben dat al eens eerder meegemaakt in Rotterdam en daar moest men de zaak grondig schoon maken, bacterie dodende verf erop doen en daarna witten.
Volgens Uw opzichter komt het door onze adem die s’nachts wordt uitgeblazen of niet luchten wel dat is allemaal onzin. (…)”
Bij brief van 3 augustus 2007 heeft Woongoed aan [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
“Toen u de woning destijds aanvaardde, had deze tien maanden leeg gestaan, omdat er op dat ogenblik nauwelijks belangstelling was voor seniorenwoningen in [woonplaats] . Aangezien u zelf interesse in deze woning had getoond, hebben wij u deze inderdaad zeer snel aangeboden.
De woning is destijds, na de huuropzegging van de vorige bewoner, wel degelijk gecontroleerd en hierbij werden geen abnormale gebreken vastgesteld. Mogelijk heeft de langere periode van leegstand de conditie van de woning ietwat negatief beïnvloed. De door u doorgegeven technische klachten zijn door ons behandeld, maar kennelijk niet naar uw tevredenheid opgelost. Daarom zullen wij nogmaals naar de problemen in uw woning kijken. (…)”
In diverse ruimten van de woning is sprake van ernstige schimmelvorming. Hierover is tussen partijen na voormelde brieven van 30 juli 2007 en 2 augustus 2007 nog gecorrespondeerd en Woongoed heeft ook diverse acties ondernomen naar aanleiding van de klachten van [appellant] , welke acties zijn opgesomd in een brief van Woongoed aan [appellant] van 9 juni 2011. De schimmelvorming is echter niet verdwenen.
Bij brief van 20 juli 2011 heeft de gemachtigde van [appellant] Woongoed gesommeerd “om mij binnen drie werkdagen na heden te hebben bezorgd de schriftelijke onvoorwaardelijk en onherroepelijke toezegging dat u de vocht- en schimmelproblematiek binnen drie weken zult hebben verholpen en u cliënt binnen drie weken na dagtekening van deze brief schadeloos zult stellen door hem het bedrag van € 7.994,-- te betalen.”
Bij brief van 4 augustus 2011 heeft Woongoed aan de advocaat van [appellant] meegedeeld een onderzoek te willen laten verrichten naar de oorzaak van de gestelde hoge vochtigheidsgraad in de woning.
Op 8 oktober 2011 heeft [appellant] de inleidende dagvaarding in de onderhavige zaak aan Woongoed laten uitbrengen.
In opdracht van Woongoed heeft de onderneming Polygon op 17 augustus 2011 een onderzoek uitgevoerd in de woning en omtrent haar bevindingen een rapport van die datum opgemaakt. In dat rapport staat onder meer het volgende:
“Situatie bij opname woensdag 17 augustus 2011, in de muren en plafonds geen noemenswaardige verschillen gemeten in de vochthuishouding. (…)
Ons vermoeden in deze is dat er niet, en of niet voldoende wordt geventileerd in deze woning. De woning wordt door 3 personen bewoond en een grote hond.
Advies: alle aanwezige behang verwijderen, schimmelvorming grondig verwijderen, (…). De woning goed laten ventileren d.m.v. de aanwezige uitzend – ramen open te zetten.”
Polygon heeft in de periode van 5 tot en met 11 september 2011 vocht- en temperatuurmetingen gedaan in de woning. Naar aanleiding van de uitslagen van die metingen heeft Polygon op 13 september 2011 een aanvullend rapport uitgebracht. In dit rapport staat onder meer het volgende:
“Volgens bijgeleverde uitdraai grafieken / metingen is duidelijk te zien, de grote schommelingen in de RV(hof: relatieve luchtvochtigheid)
, (…). Tevens is goed zichtbaar in de grafiek de schommeling in de temperaturen, (…)
Er is goed zichtbaar dat de woning niet goed geventileerd wordt.
Zoals eerder vermeld wordt er in de woning geleefd met 3 volwassen personen, en een zeer grote hond, wat voor de vochtigheid, en de geschiktheid voor deze woning niet ten goede komt. (…)”.
Op verzoek van Woongoed hebben de rapporteurs van Polygon nog een aanvullende toelichting geschreven bij hun rapporten. Die aanvulling is overgelegd als productie 2 bij de conclusie van dupliek. In die aanvulling staat onder meer het volgende:
“Onze medewerker (…) is ter plaatse gegaan, en de vochtmeter geplaatst in de badkamer. Juist in de badkamer om dat daar goed te meten / registreren is, hoe lang de vochtlast aanwezig is, en de vochtlast hoog blijft, bv 0,5 uur tot 6 uur.
Bij een onvoldoende ventilatie in een badkamer kan deze hoge vochtigheid, juist de schimmelgroei veroorzaken en of versterken. (…)
We hebben na een week het meetapparatuur opgehaald, hier een uitdraai van gemaakt. Tevens hebben we bij het K.N.M.I. ook de gegevens opgevraagd (zie bijgeleverde rapporten) en afgegeven.”
Het hof zal in het navolgende nog ingaan op de inhoud van de aanvullende toelichting.
Tijdens het geding in eerste aanleg heeft de kantonrechter een deskundigenbericht gelast. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Grontmij Nederland B.V. (hierna: Grontmij) van 29 augustus 2013. Op vraag 1 heeft de deskundige onder meer geantwoord dat de schimmel zich met name aftekent in de berging (in gebruik als slaapkamer voor de zoon en de hond), in de badkamer, in de keuken en in de slaapkamer van [appellant] en zijn echtgenote. De deskundige heeft voorts opgemerkt dat in de keuken en badkamer vochtproducerende apparatuur staat opgesteld en dat in alle vertrekken waar schimmelvorming optreedt, de uitstoot van ‘leefvocht’ relatief aan de hoge kant is. Op vraag 2 heeft de deskundige geantwoord, samengevat, dat er een aantal aanwijzingen zijn die erop duiden dat de schimmelvorming niet te wijten is aan een bouwkundig gebrek maar aan de wijze waarop de woning wordt bewoond.
Grontmij heeft haar rapport, alvorens het in definitieve vorm uit te brengen, in concept aan de partijen toegezonden en hen in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. [appellant] heeft vervolgens 21 vragen voorgelegd aan de deskundige. De deskundige heeft die vragen in zijn definitieve rapport behandeld. Bovenaan blz. 14 van het rapport is met betrekking tot de door [appellant] gestelde achttiende vraag het volgende opgenomen:
“Vraag 18:Aanvullende vraag op tweede alinea van antwoord vraag 3: Hadden installatietechnische voorzieningen aangebracht moeten worden? Waren de bouwkundige voorzieningen afdoende?
Antwoord:Het bouwbesluit vereist geen aanwezigheid van installatietechnische voorzieningen (zie antwoord vraag 6). Daarnaast worden slechts ventilatie-eisen gesteld aan de in aanvullende vraag 7 benoemde ruimten en daarnaast aan ‘verblijfsruimten’ op basis van artikel 3.38 BB 2012. Aan de ‘berging’ daarentegen worden geen ventilatie-eisen gesteld, omdat deze in oorsprong niet als verblijfsruimte is aangemerkt. Op basis van kennis en ervaring bieden bouwkundige voorzieningen in een vergelijkbare situatie, bij juiste toepassing, ruim voldoende uitgangspunten om de vereiste capaciteiten te behalen. Daarnaast zijn de te openen raamdelen per ruimte van voldoende omvang / afmeting om aan de vereiste (spui)ventilatie te voldoen.”
Op de verdere inhoud van het rapport van Grontmij zal het hof in het navolgende nog ingaan.
Woongoed heeft bij haar conclusie van dupliek verklaringen overgelegd van een aantal bewoners van vergelijkbare woningen in dezelfde straat. Al deze bewoners hebben door middel van die formulieren verklaard dat zij in hun woning geen last hebben van vochtoverlast.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] , zakelijk weergegeven:
I. veroordeling van Woongoed, op straffe van verbeurte van een dwangsom, om een door [appellant] aan te duiden bouwkundige opdracht te verstrekken om op haar kosten een bouwkundig rapport te doen opstellen van de woning waarin de gebreken aan de woning worden opgenomen en waarin wordt bepaald hoe deze gebreken moeten worden hersteld;
II. veroordeling van Woongoed om de uit het rapport naar voren gekomen gebreken binnen een maand na de opstelling van het rapport te herstellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. een verklaring voor recht dat Woongoed toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichting om [appellant] het volledige huurgenot van de woning te verstrekken;
IV. een veroordeling van Woongoed om de door [appellant] geleden vermogensschade aan hem te vergoeden;
V. een veroordeling van Woongoed om de door [appellant] geleden immateriële schade aan hem te vergoeden;
VI. vermindering van de huurprijs met 30% vanaf de eerste dag van de maand volgend op het uitbrengen van de inleidende dagvaarding, tot de laatste dag van de maand waarin de woning deugdelijk is hersteld, met veroordeling van Woongoed tot terugbetaling van de gelet op deze huurprijsvermindering te veel betaalde huur;
VII. veroordeling van Woongoed tot betaling van buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van Woongoed in de proceskosten.
3.2.2.Woongoed heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.In het tussenvonnis van 21 maart 2012 heeft de kantonrechter de zaak naar de rol verwezen teneinde de partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over een door de kantonrechter voorgenomen deskundigenbericht.
3.2.4.In het tussenvonnis van 16 mei 2012 heeft de kantonrechter een deskundigenbericht bevolen. Dit heeft geresulteerd in het hiervoor in rov. 3.1 genoemde rapport van Grontmij van 29 augustus 2013.
3.2.5.In het tussenvonnis van 11 december 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.2.6.In het eindvonnis van 9 juli 2014 heeft de kantonrechter op grond van de rapporten van Polygon en Grontmij en op grond van door Woongoed overgelegde e-mails volgens welke de bewoners van de naastgelegen woningen nooit melding hebben gemaakt van vochtoverlast, geoordeeld dat de vochtoverlast en schimmelvorming in de woning geen gevolg is van een bouwkundig gebrek maar van de wijze van bewoning door [appellant] en zijn gezin. Op grond van dat oordeel heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep acht grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3.3.2.Het hof stelt het volgende voorop met betrekking tot de vordering tot herstel van de gebreken (vordering II). Tussen de partijen staat vast dat sprake is van ernstige schimmelvorming in de woning. [appellant] heeft gesteld dat deze schimmelvorming moet worden gekwalificeerd als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. Woongoed heeft dat niet gemotiveerd betwist, maar gesteld dat de schimmelvorming is ontstaan door de handelwijze van [appellant] (onvoldoende ventileren en overbewoning), zodat zij niet tot herstel hoeft over te gaan. De kantonrechter heeft in rov. 6 van het tussenvonnis van 21 maart 2012 vervolgens overwogen dat op Woongoed de bewijslast rust van haar stelling dat de schimmelvorming niet wordt veroorzaakt door een bouwkundig gebrek aan de woning maar is ontstaan door de handelwijze van [appellant] . Naar het hof begrijpt heeft de kantonrechter deze beslissing gebaseerd op artikel 7:206 lid 2 BW, ingevolge welke bepaling de verplichting van de verhuurder tot het herstel van gebreken niet geldt ten aanzien van gebreken voor het ontstaan waarvan de huurder jegens de verhuurder aansprakelijk is. Woongoed heeft bij memorie van antwoord sub 6 voorts gesteld dat de bewijsopdracht die de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 21 maart 2012 aan Woongoed heeft gegeven, een logische en juiste beslissing is. Gelet op dit standpunt van Woongoed en gezien artikel 7:206 lid 2 BW dient ook voor het hof tot uitgangspunt dat met betrekking tot vordering II op Woongoed de bewijslast rust van haar stelling dat de schimmelvorming niet wordt veroorzaakt door een bouwkundig gebrek aan de woning maar is ontstaan door de handelwijze van [appellant] .
3.3.3.In rov. 6 van het tussenvonnis van 21 maart 2012 ligt besloten dat ten aanzien van de andere vorderingen van [appellant] evenzeer op Woongoed de bewijslast rust van haar stelling dat de schimmelvorming niet wordt veroorzaakt door een bouwkundig gebrek aan de woning maar is ontstaan door de handelwijze van [appellant] . De kantonrechter heeft daar immers overwogen dat “de vorderingen” moeten worden afgewezen als de schimmelvorming is ontstaan door de handelwijze van [appellant] , en dat de bewijslast in deze op Woongoed rust. Aangezien Woongoed die bewijslastverdeling in haar memorie van antwoord als logisch en juist heeft betiteld, dient die bewijslastverdeling ook met betrekking tot die andere vorderingen (voor zover zij het bestaan van een gebrek tot uitgangspunt nemen) als uitgangspunt voor het hof.
3.4.1.Op grond van de grieven moet het hof beoordelen of Woongoed geslaagd is in de levering van het bewijs dat de schimmelvorming niet wordt veroorzaakt wordt door een bouwkundig gebrek aan de woning maar is ontstaan door de handelwijze van [appellant] . Bij die bewijswaardering neemt het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
De woning is klein. Gelet op het feit dat de woning een seniorenwoning is en gelet op het feit dat de woning slechts één slaapkamer heeft, is de woning kennelijk bestemd voor gebruik door één of twee personen. [appellant] heeft zelf gesteld dat hij de woning aanvankelijk is gaan bewonen met zijn echtgenote en dat pas op een later moment zijn zoon erbij is komen wonen.
De op de plattegrond van de woning als berging aangeduide ruimte heeft een breedte van 1,37 meter, een lengte van 3,5 meter en derhalve een oppervlakte van ongeveer 4,8 meter. Deze ruimte bevat afgezien van de toegangsdeur vanuit de gang en de deur die toegang geeft tot de achtertuin, geen ventilatiemogelijkheden en in de ruimte is geen radiator aanwezig. De ruimte is evident slechts bestemd om als berging te worden gebruikt en niet bestemd voor gebruik als slaapkamer.
Polygon heeft in de muren en plafonds geen noemenswaardige verschillen gemeten in de vochthuishouding. [appellant] heeft niet gemotiveerd betwist dat dit erop wijst dat geen sprake is van optrekkend vocht. De enkele omstandigheid dat de woning geen kruipruimte heeft, maakt de woning niet gebrekkig.
Polygon heeft mede op basis van de door haar verrichte metingen geconcludeerd dat sprake is van leefvocht (dus geen optrekkend vocht of vocht door lekkages of iets dergelijks).
Polygon heeft op basis van de meetgegevens vastgesteld dat hoge waarden van luchtvochtigheid die ontstaan bij gebruik van de douche, lang aanwezig blijven. Polygon heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de badkamer onvoldoende wordt geventileerd. Deze conclusie is bevestigd door waarnemingen aan het ventilatierooster bij de badkamer (door aangroei van spinrag en spinnennesten was te zien dat dit lang niet geopend was) alsook aan het raam van de badkamer, dat behoorlijk was begroeid met groen.
Polygon heeft vastgesteld dat in de hele woning hoge temperaturen zijn aangehouden en hoge luchtvochtigheidsgraden, hetgeen voorwaarden zijn voor schimmelgroei.
Grontmij heeft uiteengezet dat de wijze waarop de schimmelvorming over de diverse muren is verspreid, zowel op de binnenbladen van buitenwanden als op de binnentussenwanden, er op wijst dat de schimmel geen gevolg is van een bouwkundig gebrek.
Grontmij heeft uiteengezet dat het aantal bewoners en de wijze van bewoning effect hebben op de vochthuishouding, aangezien gezinsleden en huisdieren ‘leefvocht’ produceren (koken, wassen, douchen, ademen). Het rapport houdt in dat als het aantal bewoners en/of huisdieren ten opzichte van het woonvolume te hoog is, dit tot schimmelvorming kan leiden.
De deskundige van Grontmij heeft tijdens zijn bezoek aan de woning geconstateerd dat de woning over een hoge luchtvochtigheid beschikte, dat er een klamme, muffe lucht voelbaar was in de hele woning en dat de temperatuur hoog was. De deskundige heeft in zijn rapport genoteerd dat [appellant] tijdens de opname heeft meegedeeld dat hij de temperatuur van de woning vanwege zijn fysieke gesteldheid relatief hoog houdt (meer dan 22 graden).
In de badkamer, slaapkamer, woonkamer en keuken zijn voorzieningen aanwezig waarmee [appellant] de ruimtes desgewenst kan ventileren (ramen, klapraampjes, ventilatiepijp). Volgens het rapport van Grontmij zijn die voorzieningen bij normaal gebruik en zonder dat sprake is van overbewoning van de woning, toereikend.
De eerste schriftelijke klacht van [appellant] over schimmel in de woning dateert van 30 juli 2007. [appellant] bewoonde de woning toen al zeven maanden. Dat [appellant] eerder over schimmelvorming heeft geklaagd is door Woongoed betwist. Er staat voorshands niet vast dat al schimmelvorming aanwezig was bij aanvang van de huur door [appellant] .
Het enkele door [appellant] gestelde feit dat ook de bewoner van de woning aan de [adres 2] schimmel in de woning heeft, wijst niet op een bouwkundig gebrek, aangezien die woning wordt bewoond door maar liefst vier personen en een of meer honden. Dat moet gelet op de omvang van de woning te hoog worden geacht. Naar het voorlopig oordeel van het hof is de schimmelvorming daardoor te verklaren, mede gelet op het feit dat andere bewoners van soortgelijke woningen in de straat, waarin geen overbewoning plaatsvindt, geen vochtproblemen en daarmee samenhangende schimmelproblemen ervaren. Ook is voorshands niet gebleken dat in de nu door [appellant] gehuurde woning ook al soortgelijke vochtproblemen optraden tijdens de bewoning door de vorige huurders.
3.4.2.Op grond van de bovengenoemde feiten en omstandigheden acht het hof voorshands bewezen dat de vochtoverlast en schimmelvorming in de door [appellant] gehuurde woning geen gevolg is van een bouwkundig gebrek maar van de wijze van bewoning door [appellant] en zijn gezin. Hetgeen [appellant] in de memorie van grieven nog heeft aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel. Het hof overweegt daartoe het volgende. De door [appellant] genoemde omstandigheid dat ventilatie in koude ruimtes onder omstandigheden vochtproblemen juist kan verergeren, laat onverlet dat de vochtproblemen zich in de woning hebben gemanifesteerd in ruimtes die niet kunnen worden gekwalificeerd als “koude ruimtes”. Dat is alleen anders met betrekking tot de berging, maar ten aanzien van die ruimte is naar het oordeel van het hof op grond van de deskundigenberichten voorshands evident dat de schimmelvorming een gevolg is van het onjuiste gebruik van die ruimte, die niet geschikt is voor gebruik als slaapkamer. De uitlatingen van [appellant] over het Bouwbesluit voeren evenmin tot een ander oordeel. [appellant] heeft in het licht van het rapport van Grontmij onvoldoende onderbouwd dat de woning niet zou voldoen aan de eisen die gelden voor bestaande bouw.
3.4.3.[appellant] heeft aan het slot van de memorie van grieven (nr. 132) nog gesteld dat Woongoed bepaalde afspraken heeft geschonden, door aanvankelijk te verklaren het schimmelprobleem op te zullen lossen nadat [appellant] verhuisd zou zijn, en vervolgens het probleem toch niet op te lossen. Het hof ziet in deze gang van zaken geen schending van afspraken, reeds omdat [appellant] nog niet verhuisd is en de voorwaarde die Woongoed had gesteld dus nog niet vervuld is.
3.4.4.[appellant] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van zijn stellingen. Dat bewijsaanbod heeft onder meer betrekking op de wijze waarop en de frequentie waarin [appellant] en zijn huisgenoten de woning ventileren. Gelet op dat bewijsaanbod zal het hof [appellant] toelaten tot de levering van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van Woongoed dat de schimmelvorming niet wordt veroorzaakt door een bouwkundig gebrek aan de woning maar is ontstaan door de handelwijze van [appellant] (onvoldoende ventileren en overbewoning). Bij de levering van dat tegenbewijs kan [appellant] desgewenst ook de staat betrekken waarin de woning verkeerde bij het aangaan van de huurovereenkomst.
3.4.5.Het hof zal elk verder oordeel aanhouden.