ECLI:NL:GHSHE:2016:620

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
Wr 237-13-2015
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek en verzoek tot verwijzing naar ander hof in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 februari 2016 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van de man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.M.J. Graus. De man verzocht om verwijzing naar een ander hof en heeft tevens een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.M.M. Hompus. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot verwijzing naar een ander hof is afgewezen, omdat er geen objectieve redenen zijn voor de vrees van de man dat de betrokken rechters niet onpartijdig zouden zijn. De wrakingskamer heeft ook geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek om verwijzing door de behandelende kamer niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechters. Het verzoek tot wraking is deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
Registratienummer: F 200.154.005/02
Datum beslissing: 5 februari 2016
Beslissing op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
in de zaak met zaaknummer F 200.154.005/01 (hierna: de hoofdzaak) van
[appellant],
wonende te Venlo,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen mr. P.M.J. Graus,
tegen
[verweerster],
wonende te Lanaken, (België),
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn,
strekkende tot wraking van mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.M.M. Hompus, raadsheren in de afdeling civiel recht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1.
Tijdens de op 22 oktober 2015 gehouden mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft mr. Graus namens de man de behandelende meervoudige kamer, bestaande uit mrs. Van Leuven, Bijleveld-van der Slikke en Hompus gewraakt.
1.2.
Bij e-mail d.d. 5 november 2015 heeft mr. Graus namens de man het wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.3.
Mrs. Van Leuven, Bijleveld-van der Slikke en Hompus hebben niet in de wraking berust. Zij hebben op 23 december 2015 een gezamenlijke schriftelijke reactie op het verzoek aan de wrakingskamer toegezonden. Deze reactie is op voorhand aan mr. Graus en aan mr. Van Doorn toegezonden.
1.4.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer gepland op woensdag 13 januari 2016, rekening houdend met de beschikbaarheid van mr. Graus.
1.5.
Op 5 januari 2016 heeft mr. Graus de wrakingskamer een e-mail gezonden met onder meer de navolgende inhoud:
“(…) Op woensdag 13 januari 2016 om 13.30 uur staan in drie verschillende zaken wrakingzittingen gepland. (…) Mr Graus wordt geconfronteerd met een medische ingreep en opname, waardoor hij minimaal de eerste helft van januari 2016 niet meer werkzaam kan zijn. (…) Mr Graus is de vaste advocaat van deze cliënten. Zij houden vast aan de vrije raadsmankeuze. (…) Bij voorbaat merken wij namens mr Graus op, dat hij (…) ook geen externe zaakwaarnemer bereid kan vinden, zouden de betreffende cliënten daar al toe bereid zijn geweest. Wilt u (…) aan ons de bereidheid tot medewerking aan verplaatsing van deze zittingen bevestigen?”
1.6.
Na desverzocht door mr. Graus in het bezit te zijn gesteld van een medische verklaring d.d. 31 december 2015 omtrent de aard en de duur van de ziekte van mr. Graus, heeft de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verplaatst naar vrijdag 29 januari 2016 om 13:30 uur. Van deze verplaatsing zijn mr. Graus en mr. Van Doorn op 14 januari 2016 schriftelijk in kennis gesteld.
1.7.
Op 15 januari 2016 heeft de wrakingskamer een e-mail van mr. Graus ontvangen met onder meer de navolgende inhoud:
“Op advies en gezien de onderzoeken en ingreep die nog moeten volgen, zal mr Graus pas weer vanaf februari 2016 zijn zittingen kunnen hervatten.”
1.8.
Naar aanleiding van dit bericht heeft de wrakingskamer mr. Graus bij e-mail d.d. 19 januari 2016 het volgende laten weten:
“Naar aanleiding van onderstaand bericht wil de voorzitter van de wrakingskamer u verschillende opties geven voor de behandeling van de wrakingsverzoeken. Graag hoor ik of u beschikbaar bent op één van onderstaande data:
  • Vrijdag 29 januari in de ochtend
  • Maandag 1 februari
  • Dinsdag 2 februari
  • Donderdag 4 februari
  • Vrijdag 5 februari
Wanneer u op geen van deze data beschikbaar bent, dan worden de wrakingsverzoeken behandeld op het eerder genoemde moment, namelijk vrijdag 29 januari om 13.30 uur.”
1.9.
Hierop heeft mr. Graus bij e-mail d.d. 19 januari 2016 de wrakingskamer onder meer het volgende laten weten:
“Pas als de artsen meer zicht hebben, kan duidelijkheid gegeven worden. Wij kunnen dus nu niet reageren op uw e-mail.”
1.10.
Vervolgens is van mr. Graus geen nieuwe datum voor de behandeling van het wrakingsverzoek ontvangen. Op 26 januari 2016 heeft de wrakingskamer mr. Graus dan ook bericht dat het wrakingsverzoek behandeld zal worden op vrijdag 29 januari 2016 om 13:30 uur, zoals reeds aangekondigd in de e-mail van de wrakingskamer van 19 januari 2016, laatste alinea.
1.11.
Bij e-mail d.d. 29 januari 2016, 07:43 uur heeft mr. Graus de wrakingskamer onder meer het volgende bericht:
“(…) Vanmiddag om 13.30 uur gaan kennelijk toch gewoon zaken door. (…) Ik ga niet eens meer over tot wraking van alle betrokken rechters, (…). Ik heb geen advocaat bereid kunnen vinden de behandeling van deze zaken over te nemen, noch is dit wat ik en mijn cliënten willen. (…) Ik en mijn cliënten zullen vanwege de genoegzaam kenbaar gemaakte feiten en omstandigheden niet aanwezig of vertegenwoordigd zijn vandaag. (…)”
1.12.
Na opening van het openbare onderzoek ter terechtzitting van de wrakingskamer op vrijdag 29 januari 2016 om 13:30 uur zijn de man en de vrouw, noch hun advocaten verschenen. Mrs. Van Leuven, Bijleveld-van der Slikke en Hompus, die de wrakingskamer voorafgaand aan de behandeling van het wrakingsverzoek hebben laten weten geen gebruik te maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord, zijn evenmin verschenen. Niet gebleken is van een voorstel van mr. Graus voor de behandeling op een andere, concreet genoemde dag, zodat er geen vooruitzicht bestaat op een behandeling binnen afzienbare tijd. Daarop heeft de voorzitter van de wrakingskamer bepaald dat de wrakingskamer op 5 februari 2016 in het openbaar uitspraak zal doen en heeft de voorzitter het onderzoek gesloten.

2.Het verzoek tot wraking

2.1.
Alvorens tot de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek over te gaan, dient de wrakingskamer eerst te oordelen over het verzoek dat mr. Graus namens de man heeft gedaan om de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een ander hof.
2.2.
Ingevolge artikel 62b WRO kan het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
2.3.
Als reden voor de verzochte verwijzing heeft mr. Graus, blijkens de inhoud van zijn e-mail aan de wrakingskamer d.d. 5 november 2015 (r.o. 1.2.) – naar de kern genomen – het volgende aangevoerd.
Mr. Graus is op 28 oktober 2014 bij de President van dit hof ontboden. Tijdens het gesprek dat volgde is aan mr. Graus te kennen gegeven dat hij te vaak om uitstel van een zitting verzoekt en dat aan hem geen uitstel meer zal worden verleend. Sinds het gesprek met de President op 28 oktober 2014 wordt aan mr. Graus in geen enkele zaak bij dit hof meer uitstel verleend wanneer hij daarom verzoekt. Mr. Graus leidt daaruit af dat sprake is van een instructie van de President van dit hof aan de leden van dit hof om in geen enkele zaak aan mr. Graus op zijn verzoek nog uitstel te verlenen. Dit maakt dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid van (de leden van) dit hof jegens (het uitstelbeleid met betrekking tot) mr. Graus, aldus mr. Graus.
2.4.
De leden van de wrakingskamer stellen voorop dat zij geen enkele bemoeienis hebben gehad met het gesprek tussen de President van dit hof en mr. Graus, en dat zij geen weet hebben van wat tijdens dat gesprek zou zijn besproken (behalve dan wat mr. Graus daarover meedeelt). Evenmin hebben de leden van de wrakingskamer een instructie van de President van dit hof gekregen. Zij hebben ook geen weet van een instructie aan de gewraakte raadsheren.
De vrees dat de wrakingskamer niet in alle onafhankelijkheid en onpartijdigheid op het wrakingsverzoek zal beslissen, ontleend aan het enkele veronderstelde bestaan van een instructie, kan niet als objectief gerechtvaardigd worden gekwalificeerd.
2.5.
Het verwijzingsverzoek van de man/mr. Graus wordt dan ook afgewezen. De wrakingskamer is van oordeel dat er geen sprake is van enige betrokkenheid van de leden van de wrakingskamer bij de problemen die mr. Graus meent te ondervinden bij de vaststelling van een dag voor behandeling van zaken, die kan meebrengen dat behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek door een ander gerechtshof gewenst is. Het hof is integendeel van oordeel dat een verwijzing naar een ander hof niet is aangewezen, wat immers een grote vertraging met zich zal brengen, nu de hoofdzaak (een alimentatiekwestie zonder deskundigenonderzoeken) is gericht tegen een beschikking van 30 april 2014 zodat deze geen verder uitstel kan lijden. Daarmee komt de wrakingskamer toe aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek van de man.
2.6.
Mr. Graus heeft blijkens het proces-verbaal van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 22 oktober 2015 en zijn e-mail aan de
wrakingskamer van 5 november 2015 (r.o. 1.2.), als wrakingsgrond aangevoerd:
de afwijzing door de behandelende meervoudige kamer, bestaande uit mrs. Van Leuven, Bijleveld-van der Slikke en Hompus van het verzoek van mr. Graus, tijdens voormelde mondelinge behandeling namens de man gedaan, om de hoofdzaak naar een ander hof te verwijzen.
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek verwijst mr. Graus in zijn zojuist genoemde
e-mail naar de afwijzing van zijn aanhoudingsverzoek tijdens de voorafgaande mondelinge behandeling in de hoofdzaak op 2 april 2015 (door een deels andere combinatie), waarin mr. Graus (opnieuw) een bevestiging ziet van de instructie genoemd in r.o. 2.3.

3.Het standpunt van de raadsheren tegen wie het wrakingsverzoek is gericht

Mrs. Van Leuven, Bijleveld-van der Slikke en Hompus hebben in hun schriftelijke reactie van 23 december 2015 aangegeven dat het onmogelijk voor hen is om zich tegenover de persoonlijke gevoelens en overtuigingen van mr. Graus te verweren, dat van enige vooringenomenheid jegens hem geen sprake is geweest en dat uitgangspunt is dat er zo min mogelijk aanhoudingsverzoeken (buiten de regeling als voorzien in het procesreglement) worden gehonoreerd, van welke advocaat ook afkomstig.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Hetgeen mr. Graus namens de man ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd omtrent meergenoemde instructie, betreft een veronderstelling die feitelijke grondslag mist. Het wrakingsverzoek dient reeds om die reden te worden afgewezen.
4.4.
Met betrekking tot de afwijzing van het verzoek door de kamer van de gewraakte leden om verwijzing van de hoofdzaak naar een ander hof overweegt de wrakingskamer als volgt.
De beslissing tot afwijzing van het verwijzingsverzoek is een rechterlijke beslissing van processuele aard. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. De wrakingskamer fungeert immers niet als appelinstantie. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is en/of deze gepaard gaat met dan wel vervat is in bewoordingen die duiden op een vooringenomenheid dat deze een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat de behandelende meervoudige kamer een vooringenomenheid koestert, althans de bij de man bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan in casu geen sprake is. De beslissing van de behandelende meervoudige kamer tot afwijzing van het verwijzingsverzoek is, reeds gelet op de lange duur van de procedure in hoger beroep, niet onbegrijpelijk, noch blijkt dat deze gepaard is gegaan met feiten of omstandigheden die duiden op een vooringenomenheid. De enkele omstandigheid dat er tussen de President van dit hof en mr. Graus een gesprek heeft plaatsgevonden over zijn talrijke aanhoudingsverzoeken (zo de behandelende kamer al op de hoogte zou zijn van de inhoud van dat gesprek), is daartoe niet toereikend. De behandelende kamer maakt bij de beoordeling van het verwijzingsverzoek een afweging, rekening houdende met alle omstandigheden van het geval. Het bezwaar van mr. Graus is kennelijk te licht bevonden. Overigens is gesteld noch gebleken dat mr. Graus door de President is aangesproken op zijn verzoeken tot verwijzing.
Voor zover het wrakingsverzoek van mr. Graus betrekking heeft op de afwijzing van het uitstelverzoek op de zitting van 2 april 2015 (door een deels anders samengestelde kamer) is het niet ontvankelijk aangezien het verzoek in zoverre, in strijd met art. 37 lid 1 Rv, niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden als bedoeld in art. 36 Rv aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.5.
Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot verwijzing naar een ander hof;
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk voor zover dit verzoek betrekking heeft op de afwijzing van het uitstelverzoek op de zitting van 2 april 2015;
wijst voor het overige het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de man, de advocaat van de vrouw en de raadsheren mrs. Van Leuven, Bijleveld-van der Slikke en Hompus.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.M. Brandenburg, W.H.B. den Hartog Jager en J.C.A.M. Claassens in tegenwoordigheid van mr. C.J.G. Streutjes als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.