ECLI:NL:GHSHE:2016:615

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
200 122 808_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en tekortkomingen bij de bouw van een woonhuis, vervolg op tussenarresten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele zaak over aanneming van werk. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van 27 januari 2015 en 7 juli 2015. De appellanten, H.B.S. Bouw en enkele natuurlijke personen, hebben in principaal hoger beroep een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, die ook in incidenteel hoger beroep zijn gegaan. De procedure draait om tekortkomingen bij de bouw van een woonhuis, waarbij deskundigen zijn ingeschakeld om de schade te begroten. Het hof heeft de deskundige A.J. Peters benoemd, die op 3 november 2015 zijn rapport heeft uitgebracht. In dit rapport zijn verschillende gebreken en de bijbehorende herstelkosten in kaart gebracht. Het hof heeft de conclusies van de deskundige gevolgd en de vordering van de geïntimeerden tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het totaalbedrag is vastgesteld op € 16.146,42 inclusief btw. Het hof heeft het eerdere vonnis van de rechtbank Maastricht vernietigd en de kosten van het geding gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten moet dragen. De uitspraak is gedaan op 23 februari 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.122.808/01
arrest van 23 februari 2016
in de zaak van

1.V.O.F. H.B.S. Bouw,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[appellant 3] ,wonende te [woonplaats] ,
4.
[appellant 4] ,
wonende te [woonplaats]
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als HBS c.s.,
advocaat: mr. P.J.T. Austen te Valkenburg aan de Geul,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,2. [geïntimeerde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden c.s.] ,
advocaat: mr. M.J. Mookhram te Roermond,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 27 januari 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:206) en 7 juli 2015 (ECLI:NL:GHSHE:2015:2499) in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 163163 / HA ZA 11-612 gewezen vonnis van 7 november 2012.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 7 juli 2015;
  • het deskundigenbericht van 3 november 2015;
  • de beslissing van dit hof van 23 november 2015, waarbij de schadeloosstelling en het loon van de deskundige zijn begroot op € 1.512,50 (inclusief btw);
  • de memorie na deskundigenbericht van [geïntimeerden c.s.] met productie;
  • de (antwoord)memorie na deskundigenbericht van HBS c.s. met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

Met betrekking tot de grieven III en IV in principaal hoger beroep, gebreken en in conventie toewijsbare schadevergoeding
9.1.1. Bij het tussenarrest van 7 juli 2016 heeft het hof een deskundigenonderzoek gelast naar de vragen die zijn neergelegd in onderdeel 7.1 van het dictum van dat tussenarrest.
9.1.2. De door het hof benoemde deskundige A.J. Peters heeft de gestelde vragen beantwoord in zijn rapport van 3 november 2015. Beide partijen hebben bij memorie na deskundigenbericht op het rapport van de deskundige gereageerd. Het hof zal de door de deskundige gegeven antwoorden en de door de partijen daarop gegeven reacties in het onderstaande bespreken.
9.2.1. De aan de deskundige voorgelegde vraag I luidt als volgt:
“Welke schadeposten die genoemd zijn in de schadebegroting die als bijlage is gevoegd bij het rapport van [de bouwkundige] van 30 maart 2011 (prod. 15 bij inleidende dagvaarding) en die geen betrekking hebben op gebreken die genoemd zijn in het proces-verbaal van eerste oplevering van 20 februari 2010 (prod. 31 bij inleidende dagvaarding), waren op 20 februari 2010 nog zodanig verborgen dat [geïntimeerden c.s.] deze schadeposten/gebreken op 20 februari 2010 nog niet redelijkerwijs hadden moeten ontdekken?”
9.2.2. De deskundige heeft op deze vraag het volgende geantwoord:
Het betreft hier de schadeposten welke voortkomen uit:
  • De reparatie van de scheuren in de muren / stucwerk op de 2e verdieping;
  • De reparatie van de scheuren in de muren onder het raamkozijn slaapkamer 1e verdieping voorzijde links;
  • Het vervangen van de opbouw van het dakterras;
  • De reparatie van het stucwerk.
9.2.3. De aan de deskundige voorgelegde vraag II luidt als volgt:
“Welke van de in antwoord op vraag I genoemde gebreken (die op 20 februari 2010 nog niet redelijkerwijs hadden moeten worden ontdekt) zijn het gevolg van aan HBS c.s. toe te rekenen tekortkomingen bij de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden?”
9.2.4. De deskundige heeft hierop geantwoord dat de scheuren in het metselwerk op de 1e en 2e verdieping voorkomen hadden kunnen worden door het aanbrengen van dilataties in het metselwerk. Dat geen dilataties zijn aangebracht is volgens de deskundige als verwijtbaar aan HBS c.s. aan te rekenen, hoewel op de twee verstrekte bouwtekeningen niet expliciet is aangegeven dat er dilataties aangebracht moesten worden. Volgens de deskundige volgde uit de algemene bouwkundige kennis die destijds van een aannemer verwacht mocht worden, dat dilataties aangebracht moesten worden.
Daarnaast heeft de deskundige geantwoord, kort gezegd, dat ook het dakterras niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het rapport van de deskundige (waaronder het antwoord op vraag IV) blijkt dat volgens de deskundige ook op dit punt sprake is van een aan HBS c.s. toe te rekenen tekortkoming.
Het stucwerk is door de deskundige meegenomen in de beantwoording van vraag III.
9.2.5. De aan de deskundige voorgelegde vraag III luidt als volgt:
“Hoeveel bedragen volgens uw inschatting de herstelkosten van de gebreken die (getypt en handgeschreven) genoemd zijn in het proces-verbaal van eerste oplevering van 20 februari 2010. Wilt u uw antwoord op deze vraag specificeren per gebrek en wilt u daarbij aangeven hoeveel deze herstelkosten bedragen uitgaande van het prijspeil van februari 2010. In hoeverre wijkt dat prijspeil af van het prijspeil op de datum van uw rapport? Wilt u, als u tot relevante afwijkingen komt van de bedragen die genoemd zijn in de bijlage bij het rapport van [de bouwkundige] van 30 maart 2011, die afwijkingen kort van een motivering voorzien?”
9.2.6. De deskundige heeft in antwoord op deze vraag een gespecificeerde kostenraming gegeven, en een motivering gegeven voor het feit dat deze kostenraming afwijkt van de bedragen die genoemd zijn in de bijlage bij het rapport van [de bouwkundige] van 30 maart 2011. De door de deskundige in antwoord op vraag III gegeven kostenraming sluit op een totaalbedrag van € 6.514,46 inclusief 15% onvoorzien en inclusief btw.
9.2.7. De aan de deskundige voorgelegde vraag IV luidt als volgt:
“Hoeveel bedragen volgens uw inschatting de herstelkosten van de gebreken die u in antwoord op vraag II hebt genoemd? Voor de goede orde: het gaat hier dus om eventuele gebreken die pas na 20 februari 2010 aan het licht zijn getreden en wel een gevolg zijn van aan HBS c.s. toe te rekenen tekortkomingen bij de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden. Wilt u, als u tot relevante afwijkingen komt van de bedragen die genoemd zijn in de bijlage bij het rapport van [de bouwkundige] van 30 maart 2011, die afwijkingen kort van een motivering voorzien?”
9.2.7. De deskundige heeft in antwoord op deze vraag een gespecificeerde kostenraming gegeven, en een motivering gegeven voor het feit dat deze kostenraming afwijkt van de bedragen die genoemd zijn in de bijlage bij het rapport van [de bouwkundige] van 30 maart 2011. De door de deskundige in antwoord op vraag IV gegeven kostenraming sluit op een totaalbedrag van € 9.631,96 inclusief 15% onvoorzien en inclusief btw.
9.2.8. De aan de deskundige gestelde vraag V luidt voor zover thans van belang als volgt.
“Zijn bepaalde van de bij vragen III en IV bedoelde gebreken al hersteld? (…)”
In antwoord op deze vraag heeft de deskundige, voor zover thans van belang, geantwoord dat nog geen herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd ter zake de bij de vragen III en IV bedoelde gebreken.
9.3.1. [geïntimeerden c.s.] hebben gesteld dat zij zich kunnen verenigen met het rapport van de deskundige voor zover het de bovengenoemde gebreken en de bovengenoemde bedragen betreft.
9.3.2. HBS c.s. hebben met betrekking tot de bovenbedoelde gebreken en bedragen enkele kanttekeningen geplaatst bij het deskundigenbericht. Het hof zal die kanttekeningen in het onderstaande bespreken.
9.3.3. HBS c.s. hebben aangevoerd dat de krimpscheuren volgens de deskundige voorkomen hadden kunnen worden door het aanbrengen van dilataties maar dat dilataties niet op de bouwtekening stonden. Volgens HBS c.s. zouden [geïntimeerden c.s.] zich hebben verzet tegen het aanbrengen van dilataties, als HBS c.s. die zouden hebben aangebracht, en kan daarom niet worden gesproken van een uitvoeringsfout. Het hof verwerpt dit verweer. De stelling van HBS c.s. dat [geïntimeerden c.s.] niet zou hebben ingestemd met een gemotiveerd voorstel van HBS c.s. tot het aanbrengen van dilataties is naar het oordeel van het hof in het geheel niet onderbouwd. Het hof volgt daarom de deskundige in zijn standpunt dat van HBS c.s. als aannemer verlangd had mogen worden de dilataties aan te brengen en dat het achterwege laten daarvan verwijtbaar is aan HBS c.s. Overigens is ook niet gesteld of gebleken dat HBS c.s. ter zake het achterwege laten van de dilataties aan hun waarschuwingsplicht ex artikel 7:754 BW hebben voldaan.
9.3.4. HBS c.s. hebben voorts aangevoerd dat de krimpscheuren in het stucwerk van het plafond een gevolg zijn van zetting van materialen, hetgeen regelmatig voorkomt en niet als uitvoeringsfout kan worden bestempeld. HBS c.s. hebben dit verweer niet nader onderbouwd. Het hof ziet op dit onderdeel geen aanleiding om af te wijken van het deskundigenbericht.
9.3.5. HBS c.s. hebben voorts bezwaar gemaakt tegen de bij beantwoording van vraag III door de deskundige genoemde post 2: “Repareren en texen van stucwerk plafonds verdieping.” Het hof stelt vast dat HBS c.s. deze post ook al ter discussie hebben gesteld in hun reactie op het concept-deskundigenbericht. De deskundige heeft op blz. 25 van zijn rapport uiteengezet waarom hij geen aanleiding ziet om zijn rapport op dit onderdeel aan te passen. De door de deskundige gegeven uiteenzetting komt het hof deugdelijk voor. Het hof ziet in hetgeen HBS c.s. hebben gesteld in hun memorie na deskundigenbericht geen aanleiding om deze post aan te passen.
9.3.6. Met betrekking tot de door de deskundige bij de beantwoording van vraag IV genoemde post 4: “Nieuwe bitumen dakbedekking” hebben HBS c.s. aangevoerd dat het niet noodzakelijk is de bitumen dakbedekking geheel te vernieuwen. Ook dit standpunt hebben HBS c.s. naar aanleiding van het concept-rapport aan de deskundige kenbaar gemaakt (zoals blijkt uit blz. 24 van het deskundigenbericht). De deskundige heeft in dat standpunt geen aanleiding gezien om zijn rapport op dit onderdeel aan te passen. Het hof volgt de deskundige hierin. Klaarblijkelijk was de deskundige van oordeel dat aan slechts plaatselijk herstel van de dakbedekking bezwaren verbonden zijn. HBS c.s. hebben onvoldoende onderbouwd dat dit niet zo is.
9.3.7. Met betrekking tot de door de deskundige bij de beantwoording van vraag IV genoemde posten 6 (“Nieuwe afvoeren met groter debiet”) en 7 (“Nieuwe pakket isolatie / specie / tegels”) hebben HBS c.s. bezwaren aangevoerd. Volgens hen valt niet in te zien waarom de huidige afvoeren en huidige isolatie niet hergebruikt kunnen worden. Het hof ziet ook op deze punten geen aanleiding om de deskundige niet te volgen. HBS c.s. hebben hun standpunt dat de huidige afvoeren voldoende debiet hebben, niet met concrete gegevens onderbouwd. Voorts heeft de deskundige kennelijk bezwaren gezien aan het hergebruik van het reeds verwerkte isolatiemateriaal. HBS c.s. hebben onvoldoende onderbouwd dat geen bezwaren zijn verbonden aan het opnieuw gebruiken van het al verwerkte en eerst te verwijderen materiaal.
9.3.8. De deskundige heeft in de begrotingen die hij in antwoord op de vragen III en IV heeft gegeven, een post onvoorzien van 15% opgenomen. HBS c.s. hebben het hof verzocht deze post te matigen tot 5%. Het hof constateert dat HBS c.s. dit verzoek naar aanleiding van het concept-rapport reeds aan de deskundige zelf hebben voorgelegd en dat de deskundige vervolgens op blz. 25 van zijn rapport gemotiveerd heeft uiteengezet waarom hij ervoor heeft gekozen hier een percentage van 15 te hanteren. Het hof schaart zich ook op dit onderdeel achter de begroting van de deskundige.
9.3.9. Het hof concludeert dat hetgeen door HBS c.s. is aangevoerd, niet leidt tot een afwijking van de conclusies van het deskundigenrapport.
9.4.1. [geïntimeerden c.s.] hebben in hun memorie na deskundigenbericht aangevoerd dat de deskundige op drie punten ten onrechte geen tekortkoming van HBS c.s. heeft vastgesteld. Het hof zal die drie door [geïntimeerden c.s.] gestelde punten hieronder bespreken.
9.4.2. Het eerste punt betreft de in het rapport van [de bouwkundige] genoemde posten metselwerk, lood en muurafdekkingen. Volgens [geïntimeerden c.s.] heeft de deskundige zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze posten niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat geen sprake is van onregelmatigheden in de indekkingen.
9.4.2. Het hof constateert dat de deskundige het betreffende oordeel heeft gemotiveerd op de bladzijdes 15 en 17 van het deskundigenbericht. Verder stelt het hof vast dat [geïntimeerden c.s.] hun standpunt over deze kwestie als onder de aandacht van de deskundige hebben gebracht naar aanleiding van het concept-deskundigenbericht. De deskundige heeft daarin geen aanleiding gevonden om zijn standpunt aan te passen. Het hof volgt de deskundige in zijn eindrapport. Dat het standpunt van de deskundige onjuist zou zijn, is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouw door [geïntimeerden c.s.]
9.4.3. Het tweede door [geïntimeerden c.s.] genoemde punt betreft de kelder. Volgens [geïntimeerden c.s.] heeft de deskundige ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van een actueel vochtprobleem in de kelder.
9.4.4. Het hof constateert dat de deskundige zijn desbetreffende conclusie in het rapport op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd. De conclusie is gebaseerd op vochtmetingen, temperatuurmetingen en luchtsnelheidsmetingen die de deskundige heeft uitgevoerd op diverse plaatsen op de binnenzijde van de keldermuren. Naar aanleiding van opmerkingen van [geïntimeerden c.s.] op het concept-rapport, heeft de deskundige daar in zijn definitieve rapport nog aan toegevoegd dat uit het onderzoek niet is gebleken dat de door [geïntimeerden c.s.] genoemde drainage lekkages of andere vochtproblemen veroorzaakt in de kelder. Het hof ziet geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in zijn conclusie over de kelder. [geïntimeerden c.s.] hebben in hun memorie na deskundigenbericht ook niet aangeboden om nader bewijs te leveren van hun stellingen met betrekking tot de aanwezigheid van de vochtproblematiek in de kelder.
9.4.5. Het derde door [geïntimeerden c.s.] genoemde punt betreft de staalconstructie ter plaatse van het dakterras. Ook dat punt hebben zij genoemd in hun reactie op het concept-deskundigenbericht en dat heeft de deskundige er niet toe gebracht om zijn conclusies aan te passen. De deskundige heeft dat onderaan blz. 30 van zijn rapport gemotiveerd. Die motivatie komt het hof deugdelijk voor. Ook op dit punt hebben [geïntimeerden c.s.] niet aangeboden om nader bewijs te leveren van hun stelling dat de staalconstructie bij het dakterras niet zou voldoen. Bij deze stand van zaken ziet het hof geen aanleiding om de deskundige niet te volgen. Dat de staalconstructie niet voldoet is niet komen vast te staan en daarvoor zijn ook geen duidelijke aanwijzingen gevonden.
9.5.1. Hetgeen door partijen overigens nog is aangevoerd, brengt het hof er evenmin toe om af te wijken van de conclusies van de deskundige. Bij de verdere beoordeling van het geschil zal het hof dus de conclusies uit het deskundigenbericht tot uitgangspunt nemen. Dat brengt mee dat de in conventie door [geïntimeerden c.s.] gevorderde schadevergoeding ter zake herstel van gebreken toegewezen moet worden tot een totaalbedrag van (€ 6.514,46 inclusief btw + € 9.631,96 inclusief btw =) € 16.146,42 inclusief btw. Het beroepen vonnis moet dus worden vernietigd, voor zover daarbij een hoofdsom van € 78.991,56 inclusief btw is toegewezen.
9.5.2. Het hof heeft de deskundige verzocht om bij de beantwoording van vraag III uit te gaan van het prijspeil van februari 2010. [geïntimeerden c.s.] hebben zich in hun memorie na deskundigenbericht op het standpunt gesteld dat de deskundige dat heeft gedaan en HBS c.s. hebben dat niet betwist, terwijl uit het deskundigenbericht ook niet duidelijk blijkt dat de deskundige van een ander prijspeil is uitgegaan. Naar het hof begrijpt is de deskundige bij de beantwoording van vraag IV van hetzelfde prijspeil uitgegaan als bij de beantwoording van vraag III. De deskundige heeft voorts, ondanks een door het hof daaromtrent gestelde vraag, niet uiteengezet dat er een relevant verschil is tussen het prijspeil van 2010 en het prijspeil van het moment van uitbrengen van het rapport. Het hof gaat er daarom vanuit dat van een dergelijk verschil geen sprake is en dat de door de deskundige genoemde bedragen ook daarom een reële weergave vormen van de kosten die [geïntimeerden c.s.] begin 2010 hadden moeten maken als zij op dat moment de genoemde gebreken hadden laten herstellen.
Met betrekking tot grief VII in principaal hoger beroep: de vordering in reconventie van HBS c.s. ter zake het meerwerk
9.6.1. Het hof heeft in rov. 6.2.2 sub s en t van het tussenarrest van 7 juli 2015 overwogen dat HBS c.s. nog bewijs mogen leveren met betrekking tot de door hen gestelde meerwerkposten s. Koplatten: € 651,-- en t. Trespa kelder en dakkapel: € 85,-- en € 194,--. Het hof heeft de partijen in rov. 6.2.4 van het tussenarrest in overweging gegeven om over deze posten een regeling te treffen zodat de kosten van getuigenverhoren kunnen worden voorkomen. HBS c.s. hebben vervolgens in hun memorie na deskundigenbericht meegedeeld dat de partijen over deze posten geen minnelijke regeling hebben bereikt maar dat HBS c.s. afzien van bewijslevering over deze posten, om de kosten van getuigenverhoren te besparen. Het hof concludeert dat het bewijs met betrekking tot deze posten niet geleverd is, zodat deze twee posten afgewezen moeten worden.
9.6.2. In rov. 6.2.2 sub x van het tussenarrest heeft het hof, in afwachting van de uitkomsten van het deskundigenbericht, elk oordeel aangehouden over de meerwerkpost “Drogers t.b.v. drogen kelder: € 995,--”. Omdat mede gelet op de uitkomsten van het deskundigenbericht niet is komen vast te staan dat sprake is van een tekortkoming van HBS c.s. met betrekking tot de kelder, in welk geval deze meerwerkkosten niet toewijsbaar zouden zijn, zal het hof deze post toewijzen. Het bedrag als zodanig is niet bestreden door [geïntimeerden c.s.]
9.6.3. Onder verwijzing naar rov. 6.2.3 van het tussenarrest kan nu een eindoordeel worden gegeven over de vordering in reconventie ter zake meerwerk. Toewijsbaar zijn de navolgende posten (exclusief btw):
- € 560,-- ter zake post a;
- € 210,-- ter zake post b;
- € 362,50 ter zake post f;
- € 1.029,-- ter zake post j;
- € 465,-- ter zake post k;
- € 760,-- ter zake post m;
- € 115,50 ter zake post p;
- € 1.170,-- ter zake post v;
- € 495,-- ter zake post w;
- € 995,-- ter zake post x.
In totaal is ter zake meerwerk dus € 6.162,-- exclusief btw toewijsbaar. HBS c.s. hebben een bedrag inclusief 19% btw gevorderd. Het ter zake meerwerk in reconventie in beginsel toewijsbare bedrag komt daarmee op € 7.332,78 inclusief btw.
Met betrekking tot grief I in incidenteel hoger beroep: de vordering van [geïntimeerden c.s.] in conventie ter zake gederfde huurinkomsten
9.7.1. [geïntimeerden c.s.] hebben in conventie veroordeling van HBS c.s. tot betaling van een schadevergoeding ter zake gederfde huurinkomsten gevorderd. De rechtbank heeft die vordering afgewezen en [geïntimeerden c.s.] zijn daartegen opgekomen met grief I in incidenteel hoger beroep. Het hof heeft in het tussenarrest van 7 juli 2015 (rov. 6.4.2) elk oordeel over deze grief aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.
9.7.2. Op basis van de bevindingen van de deskundige, concludeert het hof dat de vordering moet worden afgewezen. Naar het oordeel van het hof waren de gebreken aan de woning niet van dien aard dat zij aan een gebruik van de woning (of een eventuele verhuur van de woning) in de weg hoefden te staan.
Verrekening van vorderingen in conventie en in reconventie, en verdere afwikkeling
9.8.1. Zoals het hof heeft aangekondigd in rov. 3.6.3 van het tussenarrest van 27 januari 2015, zullen de in conventie en in reconventie verschuldigde bedragen nu met elkaar verrekend worden. In conventie is € 16.146,42 inclusief btw verschuldigd.
In reconventie is € 14.078,89 inclusief btw verschuldigd, bestaande uit:
  • € 6.746,11 inclusief btw ter zake de laatste termijn van de aanneemsom;
  • € 7.332,78 inclusief btw ter zake meerwerk.
Na verrekening van deze over en weer bestaande vorderingen is de vordering in reconventie geheel teniet gegaan en resteert een in conventie door HBS c.s. nog te betalen bedrag van € 2.067,53. Over dat bedrag is de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd vanaf 21 maart 2010. Tegen het feit dat de rechtbank over de door haar in conventie toegewezen (hogere) hoofdsom de wettelijke rente heeft toegewezen vanaf 21 maart 2010 zijn HBS c.s. niet met een specifieke grief opgekomen.
9.8.2. [geïntimeerden c.s.] hebben in conventie ook aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van het door [de bouwkundige] opgestelde rapport. De rechtbank heeft die vordering afgewezen en [geïntimeerden c.s.] zijn daartegen opgekomen met grief II in incidenteel hoger beroep. Die grief kan geen doel treffen. Het hof acht de vordering niet toewijsbaar omdat in het betreffende rapport tot onjuiste conclusies is gekomen over het door HBS c.s. verschuldigde bedrag. Om die reden kan niet worden gezegd dat de betreffende kosten voor het laten opstellen van dit rapport in redelijkheid zijn gemaakt.
9.8.3. Ook het door [geïntimeerden c.s.] ter zake buitengerechtelijke kosten gevorderde bedrag van € 768,-- is niet toewijsbaar. De rechtbank heeft dit onderdeel van de vordering van [geïntimeerden c.s.] afgewezen en [geïntimeerden c.s.] zijn daar niet met een specifieke grief tegen opgekomen. Bovendien volgt uit hetgeen in het voorgaande is overwogen, dat [geïntimeerden c.s.] in het buitengerechtelijke traject aanspraak hebben gemaakt op een veel te hoge schadevergoeding. De buitengerechtelijke kosten zijn daarom niet in redelijkheid gemaakt.
9.8.4. Gelet op de uitkomst van de onderhavige procedure, zijn beide partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Het hof zal de kosten van het geding in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, daarom tussen de partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen. Het hof zal het beroepen vonnis daarom vernietigen, voor zover HBS c.s. bij dat vonnis zijn veroordeeld in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
9.8.5. Ook in hoger beroep zijn de beide partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Ook in hoger beroep zal het hof de kosten tussen de partijen compenseren, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
9.8.6. HBS c.s. hebben aan het slot van de memorie van grieven in principaal hoger beroep veroordeling van [geïntimeerden c.s.] gevorderd tot terugbetaling van al hetgeen HBS c.s. ten tijde van het eindarrest op grond van het beroepen vonnis aan [geïntimeerden c.s.] mochten hebben betaald, vermeerderd met de wettelijke rente over het betaalde bedrag vanaf de dag van betaling tot aan de dag van de terugbetaling. Het hof zal deze vordering op de hierna te melden wijze toewijzen.
9.8.7. HBS c.s. hebben op de pagina’s 10 en 11 van hun antwoordmemorie na deskundigenbericht nog aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van een door hen gestelde bankgarantie. Het hof zal die vordering afwijzen omdat hij zonder geldige reden te laat is ingesteld waardoor [geïntimeerden c.s.] er niet meer op hebben kunnen reageren.
9.8.8. Uit het voorgaande volgt de na te melden beslissing.

10.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het door de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 163163 / HA ZA 11-612 tussen partijen gewezen vonnis van 7 november 2012 en, opnieuw rechtdoende:
 wijst de vordering van HBS c.s. in reconventie af (omdat deze door verrekening met de vordering van [geïntimeerden c.s.] in conventie geheel teniet is gegaan);
 veroordeelt HBS c.s. in conventie hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan [geïntimeerden c.s.] € 2.067,53 te betalen (het na de genoemde verrekening nog per saldo in conventie verschuldigde bedrag) vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 21 maart 2010;
 compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg, zowel in conventie als in reconventie, tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
veroordeelt [geïntimeerden c.s.] tot terugbetaling van al hetgeen HBS c.s. op grond van het beroepen vonnis meer aan [geïntimeerden c.s.] hebben betaald dan zij op grond van het onderhavige arrest verschuldigd zijn, vermeerderd met de wettelijke rente over het te veel betaalde bedrag vanaf de dag van betaling tot aan de dag van de terugbetaling;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het principaal hoger beroep en het incidenteel hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, O.G.H. Milar en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2016.
griffier rolraadsheer