In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van de kinderen [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3] na de scheiding van hun ouders. De vader, vertegenwoordigd door mr. M. Kalle, heeft in principaal appel een wijziging van de zorgregeling verzocht, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. C. Hokken, in incidenteel appel haar eigen verzoeken heeft ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg zijn als belanghebbenden betrokken in deze procedure.
De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juni 2016, waarbij beide ouders hun standpunten hebben toegelicht. De vader heeft aangegeven dat hij het belangrijk vindt dat de kinderen in de zomervakantie bij hem verblijven, terwijl de moeder een langere aaneengeschakelde periode voor zichzelf wenst. De deskundigen hebben in hun rapportage aangegeven dat de communicatie tussen de ouders problematisch is en dat dit een negatieve impact heeft op de kinderen.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de ouders het eens zijn over het wisselmoment na de feestdagen, maar dat er nog onenigheid bestaat over de zorgregeling tijdens de zomervakanties. Het hof heeft besloten dat de kinderen in de zomervakantie van 2016 de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder verblijven. Voor de jaren daarna is een nieuwe regeling vastgesteld die rekening houdt met de wensen van beide ouders en de belangen van de kinderen. Het hof heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders beter gaan communiceren om de kinderen niet verder te belasten met hun conflicten.