ECLI:NL:GHSHE:2016:591

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
200.183.193/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van schone lei wegens tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 24 december 2015 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor haar geen 'schone lei' werd verleend. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Karacelik, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en toekenning van de schone lei, dan wel verlenging van de schuldsaneringsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2016 heeft de appellante betoogd dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om te solliciteren, ondanks haar beperkte taal- en computervaardigheden. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellante in de eerste twee maanden van de schuldsaneringsregeling geen sollicitatiebewijzen heeft overgelegd en dat zij sinds november 2014 geen sollicitatie-overzichten heeft ingediend. Het hof oordeelt dat de appellante toerekenbaar tekort is geschoten in haar sollicitatieplicht en inlichtingenplicht, en dat er geen aanleiding is om deze tekortkomingen buiten beschouwing te laten.

Het hof concludeert dat de rechtbank terecht de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De appellante beschikt nog steeds niet over een zelfstandig inkomen en heeft niet aangetoond dat zij voldoet aan de sollicitatieverplichtingen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis waarvan beroep en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 februari 2016
Zaaknummer : 200.183.193/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/12/574 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. A. Karacelik te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 24 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 30 december 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te oordelen primair dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] wordt beëindigd met toekenning van de schone lei, dan wel subsidiair te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing blijft en verlengd wordt voor de maximale duur.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. U. Karatas.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het verzoekschrift ex art. 284 Fw d.d. 13 augustus 2012 met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 november 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 21 januari 2016;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 9 februari 2016;
- de ter zitting door de advocaat van [appellante] overgelegde verklaring van de dochter van [appellante] .

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 21 november 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] is te allen tijde bereid geweest om te solliciteren, maar het gebrek aan taal en computervaardigheden hebben haar in de weg gestaan. Hierna heeft [appellante] het initiatief genomen om hulp van haar dochter in te schakelen om het sollicitatieproces soepeler te laten verlopen. [appellante] heeft zich vervolgens ingeschreven bij uitzendbureaus en gesolliciteerd op verschillende vacatures. Volgens [appellante] blijkt hieruit dat zij voldoende inspanning heeft verricht om te solliciteren dan wel betaalde arbeid te verrichten.
Wanneer het hof van oordeel is dat [appellante] de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling toerekenbaar onvoldoende is nagekomen, is [appellante] van mening dat zij gezien haar persoonlijke omstandigheden een laatste kans dient te krijgen om de regeling met een schone lei te beëindigen. Onjuist is dat [appellante] gedurende de gehele schuldsaneringsregeling geen betaalde arbeid heeft verricht. Zij heeft, weliswaar parttime en tijdelijk, daadwerkelijk betaalde arbeid verricht. Onjuist is ook dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellante] samenwoont met een partner. [appellante] en de man die door de gemeente als partner wordt gezien hebben samen een kind. De vader van het kind komt incidenteel langs voor het belang van het kind, doch van samenwoning dan wel partnerschap is geen sprake.
De pensioenuitkering van netto € 10.979,08 die [appellante] heeft ontvangen heeft zij gebruikt om andere schuldeisers te betalen dan de schuldeisers zoals vermeld op de 285-verklaring. Volgens [appellante] is deze situatie vroegtijdig gebleken tijdens de schuldsaneringsregeling, maar dit is geen grond geweest om de schuldsaneringsregeling vroegtijdig te beëindigen. Het bij [appellante] gewekte vertrouwen dat zij nog een schone lei zou kunnen krijgen, is geschonden door nu bij het einde van de schuldsaneringsregeling alsnog op de pensioenuitkering terug te komen.
3.4.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.5.2.
Met betrekking tot de sollicitatieplicht in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient een schuldenaar gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Uit het aanvangsverslag van de bewindvoerder d.d. 9 januari 2013 is het hof gebleken dat [appellante] ervan op de hoogte is dat ze ten minste viermaal per maand moet solliciteren op vacatures en de bewindvoerder op de hoogte moet brengen van de sollicitatieactiviteiten. Blijkens het eindverslag van de bewindvoerder d.d. 8 oktober 2015 heeft [appellante] in de eerste twee maanden van de schuldsaneringsregeling geen sollicitatiebewijzen overgelegd, terwijl sinds november 2014 in het geheel geen sollicitatie-overzichten zijn overgelegd. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in de aan haar opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsplicht, meer in het bijzonder de sollicitatieplicht. Het hof overweegt in dat verband dat niet, althans onvoldoende, is gebleken dat onvoldoende beheersing van de Nederlands en geringe kennis van digitale techniek eraan in de weg heeft gestaan dat [appellante] niet in staat zou zijn geweest te solliciteren, zoals door haar in hoger beroep gesteld. Ondanks de door [appellante] gestelde beperkingen heeft zij vanaf twee maanden na toelating tot de schuldsaneringsregeling tot november 2014 aan haar sollicitatieplicht kunnen voldoen. Dat [appellante] thans hulp heeft ingeschakeld van haar dochter – ter zitting is een bevestigende verklaring van de dochter overgelegd – om het sollicitatieproces soepeler te laten verlopen, acht het hof, gelet op de inmiddels verstreken reguliere termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van drie jaar, tardief.
3.5.3.
Met betrekking tot de in het kader van de schuldsaneringsregeling opgelegde inlichtingenplicht overweegt het hof in de eerste plaats dat op de schuldenaar de verplichting rust om inlichtingen te verschaffen. Daarbij valt niet alleen te denken aan inlichtingen waarnaar de schuldenaar nadrukkelijk wordt gevraagd, maar ook aan inlichtingen waar de schuldenaar niet uitdrukkelijk om is gevraagd maar waarvan hij weet of behoort te weten dat deze dienen te worden verstrekt in het belang van een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst andermaal naar het aanvangsverslag van de bewindvoerder d.d. 9 januari 2013, waarin valt te lezen dat [appellante] ervan op de hoogte is dat zij gevraagd en ongevraagd inzicht dient te geven in haar financiële situatie en de bewindvoerder van wijzigingen direct in kennis dient te stellen. Gebleken is dat [appellante] twee maanden vóór toelating tot de schuldsaneringsregeling een nabetaling ter zake van partnerpensioen heeft ontvangen van € 10.979,08, welke nabetaling op verzoek van [appellante] is overgemaakt op het rekeningnummer van haar zoon. Onweersproken staat vast dat [appellante] de bewindvoerder niet op de hoogte heeft gesteld van deze nabetaling. Wat er verder ook zij van de stelling van [appellante] dat zij opgemeld bedrag onder meer heeft aangewend om schulden van haar in 2002 overleden echtgenoot te betalen, ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] erkend dat zij in ieder geval € 3.000,-- van deze pensioenuitkering heeft besteed aan haar woninginrichting. Door deze handelwijze heeft [appellante] niet bepaald blijk gegeven over een saneringsgezinde houding te beschikken, nu ten tijde van de betaling van deze pensioenuitkering [appellante] reeds een schuld had van ongeveer € 20.375,--. [appellante] had deze pensioenuitkering bijvoorbeeld kunnen aanwenden om in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling aan haar schuldeisers een akkoord aan te bieden.
[appellante] doet overigens een beroep op bij haar (door stilzitten van de bewindvoerder en rechter-commissaris) gewekt rechtens te beschermen vertrouwen dat haar de schone lei zou worden verleend ondanks de wijze waarop ze de pensioenuitkering heeft besteed.
Naar het oordeel van het hof gesteld noch gebleken is dat haar door iemand zonder voorbehoud of uitdrukkelijk enige toezegging in die richting is gedaan. Dan is er wellicht hoop geweest maar wordt die rechtens niet beschermd.
Met betrekking tot de aan [appellante] opgelegde inlichtingenplicht is het hof, blijkens het voortgangsverslag van de bewindvoerder d.d. 19 maart 2015, daarnaast gebleken dat sinds november 2014 door [appellante] geen inkomensgegevens en bankafschriften aan de bewindvoerder zijn overgelegd. Deze informatie is pas na het eindverslag van 8 oktober 2015 aangeleverd, zo heeft de bewindvoerder ter zitting verklaard. Bovendien heeft [appellante] nagelaten de bewindvoerder op de hoogte te stellen van het feit dat zij sinds februari 2014 geen recht meer heeft op een bijstandsuitkering, omdat de gemeente heeft vastgesteld dat [appellante] zeker een jaar een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar kind.
3.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Het hof acht evenmin termen aanwezig om de termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof overweegt hiertoe dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [appellante] nog steeds niet over een zelfstandig inkomen beschikt en dat zij tracht rond te komen van de toeslagen die zij van de belastingdienst ontvangt. Daarnaast kan op basis van het op 23 december 2015 door [appellante] aan de bewindvoerder toegestuurde overzicht (productie 1 bij de brief d.d. 21 januari 2016 van de bewindvoerder) niet worden vastgesteld of [appellante] thans minimaal vier keer per maand op vacatures solliciteert. Onder die omstandigheden biedt een voortzetting/verlenging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling naar het oordeel van het hof geen enkel perspectief.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. Goedegebuur, L.Th.L.G. Pellis en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.