ECLI:NL:GHSHE:2016:5907

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2016
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
Wr200 201 851_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • A.M.G. Smit
  • W.H.B. den Hartog Jager
  • J. Swinkels
  • N.J.M. Ruyters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een strafzaak met meerdere verdachten

Op 24 oktober 2016 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van de verzoeker, die betrokken was bij een strafzaak met meerdere verdachten. De verzoeker, geboren in Turkije en momenteel verblijvend in een penitentiaire inrichting, verzocht om wraking van de voorzitter, mr. A.M.G. Smit, omdat hij meende dat deze blijk gaf van vooringenomenheid tijdens de behandeling van de strafzaak van een medeverdachte. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld in aanwezigheid van de verzoeker en zijn advocaten, alsook de voorzitter en de advocaat-generaal. De verzoeker stelde dat de voorzitter tijdens de ondervraging van de medeverdachte opmerkingen had gemaakt die zijn onpartijdigheid in twijfel trokken.

De voorzitter, mr. Smit, heeft het wrakingsverzoek betwist en verklaard dat haar opmerkingen niet als een conclusie van haarzelf bedoeld waren, maar als een vraag aan de medeverdachte om een reactie uit te lokken. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de voorzitter haar taak als kritisch ondervrager vervulde en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat het proces in de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden onmiddellijk op de hoogte gesteld van de motivering.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: wraking 200.201.851/01
Datum uitspraak: 24 oktober 2016
BESLISSING
op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-002005-15 van:
[de verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1988,
thans verblijvende in PI Zuid West – De Dordtse Poorten te [plaats] ,
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mr. A.M.G. Smit, raadsheer in de strafsector van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

Op 24 oktober 2016 is de meervoudige strafkamer van dit gerechtshof in hoger beroep aangevangen met de inhoudelijke behandeling van de strafzaken tegen een viertal verdachten (medeverdachten van de verzoeker), waaronder die tegen verzoeker. De zaken worden gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld.
Ter terechtzitting heeft verzoeker mondeling verzocht de voorzitter mr. A.M.G. Smit te wraken.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare terechtzitting van diezelfde datum behandeld in aanwezigheid van de verzoeker, bijgestaan door mr. S. Weening en mr. J. de Crom, advocaten te Maastricht, de voorzitter mr. A.M.G. Smit en de advocaat-generaal mr. C.J.G.M. van Hilten-van Heeswijk. De voorzitter van de wrakingskamer heeft verzoeker meegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Bij die gelegenheid is door en namens de verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De wrakingskamer heeft mr. Smit in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Daarbij heeft zij verklaard in de wraking niet te willen berusten.
De advocaat-generaal heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
Na een schorsing heeft de wrakingskamer nog op dezelfde dag mondeling uitspraak gedaan. De onderhavige uitspraak vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.Het standpunt van verzoeker

De verzoeker stelt zich op het standpunt dat de voorzitter tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak van de medeverdachte [mede-verdachte] (de wrakingskamer begrijpt: [voorletters en familienaam mede-verdachte] , parketnummer 20-001993-15), bij de ondervraging van die medeverdachte, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens hem.
Zo heeft de voorzitter volgens de verzoeker tegen de medeverdachte [mede-verdachte] gezegd:
“(…) er contact is geweest met de telefoons die in gebruik waren bij de mensen die hier vandaag zitten. Telefoons die daarvoor speciaal zijn aangeschaft” en
“U hebt meerdere keren contact gehad met zowel [de verzoeker] als [andere persoon] ”.
Dat de voorzitter dit heeft gezegd in de zaak tegen de medeverdachte zal blijken indien het proces-verbaal in die strafzaak wordt opgemaakt.
In ieder geval heeft de voorzitter met deze stellingen er blijk van gegeven dat zij het politieonderzoek als uitgangspunt neemt, aldus de verzoeker. De voorzitter heeft haar conclusie op dat onderzoek gebaseerd en vervolgens als stelling geponeerd. Hierdoor heeft de verzoeker het gevoel bekropen dat door de voorzitter niet naar zijn standpunt wordt gekeken.

3.Het standpunt van mr. Smit

Mr. Smit heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Mr. Smit stelt dat zij is aangevangen met het verhoor van de medeverdachte [mede-verdachte] in haar strafzaak. Zo heeft zij de medeverdachte [mede-verdachte] onder meer bevraagd naar aanleiding van hetgeen in het proces-verbaal van politie is gerelateerd omtrent de telefoonnummers, waarmee onderling contact was gelegd op de pleegdatum, alsmede naar aanleiding van de verklaring die [mede-verdachte] bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd over de sms-contacten die zij had met haar medeverdachten, waaronder de verzoeker.
Mr. Smit bestrijdt niet dat ze heeft gezegd hetgeen door/zijdens de verzoeker is gesteld, doch zij bestrijdt dat hetgeen zij heeft gezegd een conclusie van haar was. Het betrof de conclusie van de medeverdachte [mede-verdachte] die zij, mr. Smit, haar, de medeverdachte [mede-verdachte] , heeft voorgehouden, teneinde een reactie van haar te bekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter
worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin
van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt.
4.3.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat, anders dan door verzoeker verzocht, het opmaken van het proces-verbaal terechtzitting in de strafzaak tegen de medeverdachte [mede-verdachte] , voorafgaand aan de beslissing van de wrakingskamer, niet geboden is, nu door mr. Smit niet wordt bestreden dat zij heeft gezegd hetgeen door/zijdens de verzoeker naar voren is gebracht.
4.3.2.
Voorts stelt de wrakingskamer voorop, immers niet weersproken door de verzoeker, dat hetgeen de voorzitter aan de medeverdachte [mede-verdachte] bij het verhoor ter terechtzitting heeft voorgehouden gebaseerd is op hetgeen in het proces-verbaal van politie staat vermeld, alsmede op hetgeen in het proces-verbaal van haar verhoor door de raadsheer-commissaris is opgenomen en dat de voorzitter dat heeft gedaan in haar eigen bewoordingen.
4.3.3.
De wrakingskamer dient zich uit te laten over de vraag of de voorzitter met de door haar gebruikte bewoordingen, waarmee ze in de strafzaak tegen de medeverdachte [mede-verdachte] aan deze verdachte een reactie heeft willen ontlokken, blijk heeft gegeven van vooringenomenheid in de strafzaak tegen de verzoeker, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Naar het oordeel van de wrakingskamer is daarvan, noch van de schijn daarvan, gebleken.
De bewoordingen die de voorzitter heeft gebruikt, moeten worden bezien in het licht van de wijze waarop zij haar taak als voorzitter opvat, welke taak onder meer inhoudt dat zij verdachten, dus ook [mede-verdachte] , kritisch bevraagt in hun strafzaak op basis van hetgeen onder meer uit de stukken in het dossier volgt en dat zij de antwoorden ter verificatie samenvat, ook als dat niet strookt met het door de medeverdachten gevoerde en te voeren verweer. Uit die bewoordingen kan dus niet worden afgeleid dat de voorzitter een vooringenomenheid koestert jegens een medeverdachte, noch dat bij die medeverdachte naar objectieve maatstaven de vrees daarvoor kan ontstaan. Dat dit kennelijk subjectief anders is beleefd door verzoeker maakt dit, hoewel voorstelbaar, niet anders.
4.3.4.
Het wrakingsverzoek moet als ongegrond worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijsthet verzoek tot wraking af;
bepaaltdat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveeltde onverwijlde mededeling van (de motivering van) deze beslissing aan de verzoeker, zijn raadsman, het openbaar ministerie en de raadsheer mr. A.M.G. Smit.
Aldus gedaan door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mr. J. Swinkels en mr. N.J.M. Ruyters, in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2016.