ECLI:NL:GHSHE:2016:590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
200.183.136/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de schuldenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Limburg had op 23 december 2015 de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd, omdat de appellant niet naar behoren voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had meerdere kernverplichtingen niet nagekomen, waaronder de verplichting om inlichtingen te verstrekken over zijn financiële situatie en pachtovereenkomsten. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks dat hij op de hoogte was van zijn informatieverplichting, deze niet is nagekomen. Het hof heeft de argumenten van de appellant, waaronder het niet bewust verzwijgen van pachtovereenkomsten en de ontstane boedelachterstand, niet overtuigend geacht. Het hof concludeert dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling terecht is uitgesproken en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het nakomen van verplichtingen door de schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 februari 2016
Zaaknummer : 200.183.136/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/15/234 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.A.J. van der Leeuw te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 23 december 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 december 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant] , bijgestaan door mr. van der Leeuw;
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 17 december 2015;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 1 februari 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 januari 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 10 februari 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 30 maart 2015 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub e Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 2 november 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en nu [appellant] naar het oordeel van de rechtbank tracht zijn schuldeisers te benadelen. Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. [appellant] heeft de pachtovereenkomsten nimmer willen verzwijgen of achterhouden. [appellant] zag er geen kwaad in, omdat de pachtovereenkomsten en verpachting met [familie 1] en de familie [familie 2] al jarenlang liepen. Bovendien zijn de betalingen van de pacht via de bank gelopen en derhalve kenbaar uit de bankafschriften, voor zover ze niet al mochten blijken uit correspondentie die via de postblokkade bij de bewindvoerder terecht is gekomen. [appellant] merkt in dat verband op dat de schuldeisers op geen enkele wijze zijn benadeeld door de pachtconstructie en dat er – nadat voor [appellant] kenbaar was dat het ontoelaatbaar zou zijn – onverwijld door [appellant] is gehandeld om het recht te zetten. Onder de geschetste omstandigheden brengt het niet willens en wetens c.q. het niet bewust willen verzwijgen van de pachtovereenkomsten c.q. –constructie met zich mee dat [appellant] van diens gedragingen c.q. handelwijze in mindere mate een verwijt kan worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de ontstane boedelachterstand. Volgens [appellant] raakte hij pas in een later stadium bekend met het lager vastgestelde vrij te laten bedrag. Bovendien werd door de belastingdienst ten onrechte € 166,-- en € 92,-- ingehouden van zijn betaalrekening. Gelet op de geschetste feiten en omstandigheden acht [appellant] de ontstane boedelachterstand niet verwijtbaar. De waarde van de Ford Transit dient niet aan de boedel vergoed te worden. Ten aanzien van de Ford Transit stelt [appellant] dat hij dit voertuig vanaf 24 juli 2014 is gaan houden voor mevrouw [partner van appellant] , zijn partner. Zij was derhalve eigenaar van de auto en door de overschrijving van de auto op naam van mevrouw [partner van appellant] d.d. 28 maart 2015 zijn de schuldeisers op geen enkele wijze benadeeld. [appellant] merkt tot slot op dat, zou mevrouw [partner van appellant] geen betaling hebben verricht d.d. 24 juli 2014, dan zou de auto zijn ingenomen door de leasemaatschappij en zou [appellant] niet (meer) in staat zijn geweest om inkomsten uit arbeid te genereren voor betaling van schulden.
3.4.
De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
De uitgesproken tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder verlening van een 'schone lei' aan [appellant] stoelt onder andere op artikel 350 lid 3, aanhef en sub c Fw, waar onder meer is bepaald dat de rechtbank de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder kan beëindigen, indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet 'naar behoren' nakomt. Tot die verplichtingen behoort de verplichting om inlichtingen te verschaffen. Daarbij valt niet alleen te denken aan inlichtingen waarnaar de schuldenaar nadrukkelijk wordt gevraagd, maar ook aan inlichtingen waar de schuldenaar niet uitdrukkelijk om is gevraagd maar waarvan hij weet of behoort te weten dat zij dienen te worden verstrekt in het belang van een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling. Om de schuldsaneringsregeling vanwege het niet-nakomen van de verplichting om inlichtingen te verstrekken te kunnen beëindigen is vereist dat de schuldenaar van het niet-nakomen van die verplichting een verwijt is te maken. Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.5.2.
Gelet op de inhoud van de procestukken en op hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep door en namens [appellant] en de bewindvoerder over en weer naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat [appellant] de aan hem opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inlichtingenplicht niet naar behoren is nagekomen. Het hof overweegt dat de handelwijze van [appellant] - het niet spontaan melden aan de bewindvoerder van de door hem zowel vóór als tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling gesloten pachtovereenkomsten - reeds op zichzelf beschouwd voldoende grond oplevert om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Het hof merkt in dat verband op dat [appellant] , nadat hij was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, tijdens het huisbezoek door de bewindvoerder is gewezen op zijn informatieverplichting. Het hof verwijst in dat verband naar het aanvangsverslag van de bewindvoerder van 30 april 2015. [appellant] wist, althans behoorde te weten, wat van hem in het kader van de spontane inlichtingenplicht werd verwacht. Zoals blijkt uit de email d.d. 10 juni 2015, gericht aan [appellant] , is de bewindvoerder via de postblokkade erachter gekomen dat [appellant] op 1 april 2015, twee dagen nadat hij was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, een pachtovereenkomst had afgesloten. Blijkens de reactie van [appellant] d.d. 11 juni 2015 heeft hij aanvankelijk uitsluitend melding gemaakt van het feit dat hij een pachtovereenkomst had gesloten met de familie [familie 1] , doch in het proces-verbaal van verhoor d.d. 28 oktober 2015 en de brief van de bewindvoerder van 16 december 2015 valt te lezen dat uit de postblokkade is gebleken dat sprake is van 5 pachtovereenkomsten; overigens heeft de bewindvoerder daarnaast via een van de verpachters, [verpachter] , een nota heeft ontvangen van [fouragehandel] Fouragehandel in Belgie, uit welke nota de bewindvoerder heeft opgemaakt dat [appellant] 48 ton natte mais in opslag had, waarvan hij eveneens geen melding had gemaakt. Eerst bij beroepschrift heeft [appellant] pachtovereenkomsten en nota’s overgelegd die betrekking hebben op in totaal 14 percelen grond en waaruit valt op te maken dat [appellant] , nadat hij was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, naast de op 1 april 2015 gesloten pachtovereenkomst met [familie 1] , op 12 september 2015 30 september 2015, 19 oktober 2015 en 30 november 2015 al dan niet vernieuwde pachtovereenkomsten heeft gesloten en/of facturen inzake diverse percelen gepachte grond zonder dat hij de bewindvoerder daarvan op de hoogte heeft gesteld. Dit is overigens door [appellant] ook niet althans niet voldoende gemotiveerd betwist. Hieruit leidt het hof dat [appellant] tot aan het door hem ingestelde hoger beroep tegen het bestreden vonnis zich structureel niet heeft gehouden aan de aan hem opgelegde inlichtingenplicht, waarvan hem een ernstig verwijt wordt gemaakt. Reeds doordat [appellant] redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de algemene en spontane inlichtingenplicht mede doordat hij de regels van de schuldsaneringsregeling heeft ondertekend en huisbezoek heeft gehad waarbij hem de regels zijn uitgelegd, maar ook doordat het om een structureel althans niet incidenteel verzwijgen zijdens [appellant] gaat, gaat het hof voorbij aan de stelling dat [appellant] een en ander onbewust onvermeld heeft gelaten.
3.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden. Naar het oordeel van het hof behoeft de gang van zaken rond de Ford-Transit en de ontstane boedelachterstand dan ook geen afzonderlijke bespreking meer.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis, en H.E. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.