Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. Gijzen.
- mevrouw [bewindvoerder] , bewindvoerder.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten, [appellant] en [appellante]. De rechtbank Limburg had eerder op 22 december 2015 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de appellanten niet voldaan hadden aan hun verplichtingen. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de periode voorafgaand aan het toelatingsverzoek tot de schuldsaneringsregeling. De appellanten hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat zij niet duidelijk is gemaakt in welk opzicht zij hun inlichtingenplicht hebben verzaakt en dat de verkoop van hun woning niet aan hen te verwijten is. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2016 is de beschermingsbewindvoerder van de appellanten gehoord, die heeft verklaard dat er geen heil te zien is in een verlenging van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten zich niet hebben gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de inlichtingenplicht en de sollicitatieplicht. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een gedragsverandering die zou rechtvaardigen dat de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellanten tussentijds moet worden beëindigd. Het hof heeft het verzoek van de appellanten tot verlenging van de schuldsaneringsregeling afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.