ECLI:NL:GHSHE:2016:5859

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
20-002706-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal met braak in bloemenboetiek te Overloon

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal met braak in een bloemenboetiek in Overloon op 12 mei 2015. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem een gevangenisstraf had opgelegd. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak of een straf gelijk aan de tijd in voorarrest.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de aangiften en verklaringen van getuigen, alsook het bewijs dat door de politie was verzameld. De verdachte en zijn medeverdachte werden op heterdaad betrapt en er werd bewijs gevonden van de inbraak, waaronder breekijzers en gestolen muntgeld. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak en dat de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, terecht was. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van 10 weken op, met een schadevergoeding van € 1.944,00 aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002706-15
Uitspraak : 19 januari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 25 augustus 2015, parketnummer 01-845363-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, respectievelijk met de parketnummers 09-797019-14 en 09-817642-15, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1990,
ingeschreven op het adres [adres 1]
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraffen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 09-797019-14 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden zal gelasten en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf onder parketnummer 09-817642-15 zal afwijzen. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van benadeelde partij zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de verdediging het hof verzocht te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en indien het hof komt tot de oplegging van een voorwaardelijk deel, hier geen bijzondere voorwaarden aan zal verbinden. Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman bepleit dat het hof de gevangenisstraf die voorwaardelijk is opgelegd onder parketnummer 09-797019-14 om zal zetten naar een taakstraf en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf onder parketnummer 09-817642-15 zal afwijzen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen in verband met de bepleite vrijspraak en subsidiair de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 mei 2015 te Overloon, in elk geval in de gemeente Boxmeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een aan de [adres 2] gelegen bloemenboetiek heeft weggenomen (zakjes met) muntgeld, in elk geval een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf benadeelde] en/of [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak of verbreking, te weten door het forceren van een raam van die boetiek.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen [1]
Een ambtsedig proces-verbaal van aangifte voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van aangeefster [benadeelde] die gerechtigd was om namens [bedrijf benadeelde] aangifte te doen: [2]

Ik doe aangifte van inbraak in mijn bloemenwinkel [bedrijf benadeelde] aan de [adres 2] .
Op zondag (het hof begrijpt) 10 mei 2015 omstreeks 20.00 uur ben ik voor de laatste keer in de winkel geweest. Alles heb ik toen afgesloten en alles was geheel intact.
Op dinsdag 12 mei 2015 omstreeks 05.00 uur stond er politie aan de deur. Zij vertelden mij dat er was ingebroken in de winkel. Ik ben toen direct naar de winkel gegaan. Ik zag dat aan de rechterzijde van de winkel, aan de [adres 3] , een raam van de winkel open gebroken was. Het kantoor, rechts achter in de winkel, was helemaal overhoop gehaald en doorzocht. Uit een la van het bureau zijn meerdere zakjes met muntgeld weggenomen. Een inzameldoosje voor de kankerstichting, voor Samenloop voor hoop, wat op de toonbank stond, is ook opengemaakt en leeggehaald. De daders zijn via de nooduitgang weggegaan. Ze komen dan op het afgesloten parkeerterrein achter de winkel uit.”
Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als verklaring van [getuige] , wonende op de [adres 3] : [3]
“Op dinsdag 12 mei 2015, iets na 03.00 uur lagen mijn man en ik in bed te slapen.
Vanuit het slaapkamerraam heb je zicht op de [adres 3] . Ik werd wakker gemaakt door mijn man. Hij vertelde mij dat er werd ingebroken bij [bedrijf benadeelde] . Mijn man zei dat hij in de winkel een lamp zag schijnen en hij had ze naar binnen zien gaan via een raam (het hof begrijpt: aan) de zijkant van de winkel. Ik ben toen direct 112 gaan bellen. Mijn man bleef vanaf het slaapkamerraam kijken wat er gebeurde. Ik ging naar een raam aan de voorzijde van de woning kijken. Ik had de man van de meldkamer nog aan de telefoon. Ik zag toen af en toe een blauwige lichtflits in de winkel. Toen kwam de politie. Mijn man was dus wakker geworden van een geluid. Toen hij ging kijken zag hij twee personen bij het raam van [bedrijf benadeelde] en uiteindelijk zag hij ze in de winkel en in de winkel zag ik ook licht schijnen, met name in het kantoor van de winkel.”
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen voor zover dit – zakelijk weergegeven – inhoudt als relaas van de waarnemingen en/of bevindingen van de verbalisant [verbalisant 1] : [4]
“Op dinsdag 12 mei 2015, omstreeks 03.45 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 1] , belast met de ondersteuning van de noodhulpsurveillance binnen de eenheid Oost-Brabant. Ik ben gecertificeerd en was dienstdoende als surveillancehondengeleider en had mijn diensthond Remko met mij in het dienstvoertuig. Op genoemde datum en tijdstip, hoorde ik dat portofonisch verzocht werd om met spoed te gaan naar de [adres 2] , daar zou een melder getuige zijn van een inbraak heterdaad in een bloemenwinkel . Toen ik nog onderweg was naar Overloon hoorde ik dat een eenheid inmiddels ter plaatse was en aangaf dat er inderdaad braakschade was aan een raam van het pand en dat de collega’s de komst van de hondengeleider af zouden wachten en het plaats delict zouden bevriezen.
Toen ik diezelfde dag omstreeks 04.10 uur ter plaatse kwam, wees collega [verbalisant 2] mij een verbroken raam van de winkel aan en ik hoorde dat hij tegen mij zei dat collega’s rondom het pand stonden.
Hierop bekeek ik het opengebroken raam en zag dat op grove wijze met een breekijzer het hout was beschadigd en een slot was geforceerd. Ik opende voorzichtig het raam en betrad, samen met de diensthond, via het geopende raam de winkel. Hierop gaf ik mijn hond het commando zoeken. Ik zag aan het gedrag van de hond dat hij direct een geurspoor oppakte. Ik zag dat hij tekende bij de kassa, het kantoor en bij diverse openstaande lades van kasten in de winkel. Gezien het enthousiasme van de hond, kon het niet anders zijn dan dat het geurspoor zeer sterk was en dat de verdachten of nog in de winkel waren of deze pas onlangs hadden verlaten. Ik zag niemand meer in de winkel. Ik zag dat de hond vervolgens een geurspoor volgde richting de nooduitgang aan de achterzijde van het pand. Ik zag dat de diensthond tekende door tegen de deur aan te springen en rondjes te blijven draaien bij de deur. Hierop voelde ik aan de nooddeur en voelde dat deze ontgrendeld was. Ik zag dat ik met de diensthond op een soort binnenplaats kwam, die geheel was voorzien van grote hekwerken of gebouwen, waar men niet zomaar uit kon ontsnappen. Ik zag dat de hond wederom een geurspoor oppakte en verder de binnenplaats op liep om het pand heen. Ik zag dat het parkeerterrein afgesloten was middels een groot schuifhek en zag dat deze uitkwam op de [adres 3] te Overloon. Ik zag daar een collega staan.
Toen ik met de diensthond twee geparkeerde auto’s naderde, hoorde ik een mannenstem roepen: “Meneer oké, oké, we zijn hier, houdt u alstublieft die hond vast.” of woorden van gelijke strekking. Ik zag vervolgens vanuit de richting van het roepen, twee manspersonen bij de voorzijde van de geparkeerde Mercedes, in de struiken verstopt zitten. Ik zag dat beide mannen gehurkt op de grond zaten. Hierop riep ik: “Politie, jullie zijn aangehouden.” Ik hoorde dat mijn diensthond in de tussentijd luid blafte. Deze mannen bleken later, op het bureau van politie te zijn:
[medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1985 te [geboorteplaats 2]
en
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1990 te [geboorteplaats 1]
Nadat beide mannen onder controle waren, liep ik met mijn diensthond naar de plek
waar de beide mannen verstopt hadden gezeten. Ik zag niet nog meer verdachten, maar zag wel diverse goederen liggen op de plek waar die mannen hadden gezeten. Ik zag twee paar werkhandschoenen op de grond liggen, een kleine zaklamp, een plastic tas met muntgeld en een breekijzer. Ik zag dat deze goederen niet vochtig waren, terwijl de omgeving wel wat vochtig was door het ochtenddauw.”
De waarnemingen van het hof inhoudende:
Het hof neemt op de foto’s die zich op pagina’s 71 tot en met 76 in het dossier bevinden waar dat de binnenplaats waartoe de nooddeur toegang geeft, aan de straatzijde van de Venrayseweg wordt afgesloten door een zeer hoog hek (pagina 73). De achterzijde en de rechter kant (gezien met de rug naar de achterzijde van de winkel) van de binnenplaats wordt afgesloten door een hoog gebouw en hoge (haag)begroeiing (pagina’s 73, 74 en 75). De binnenplaats wordt aan de straatkant van de [adres 3] afgesloten door een middelhoog schuifhek (pagina 76) waar men overheen zou kunnen klimmen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hiertoe heeft de raadsman – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat het bewijs dat verdachte de inbraak heeft gepleegd dan wel medepleger hiervan is geweest, ontbreekt, temeer nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte één van de twee personen is geweest die de man van [getuige] de winkel heeft zien binnengaan. Bovendien ontbreekt er volgens de raadsman het bewijs voor medeplegen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Gelet op de waarnemingen van het hof, mede bezien in combinatie met de beelden van Google maps van de omgeving van de plaats delict [5] , is voor het hof komen vast te staan dat het pand waarin [bedrijf benadeelde] was gevestigd, zich bevindt op de hoek van de [adres 2] en de [adres 3] en dat de binnenplaats achter de winkel [bedrijf benadeelde] wordt omsloten door een hoog hekwerk bij de uitgang aan de [adres 2] , door bebouwing en (haag)begroeiing en tenslotte door een middelhoog schuifhek bij de uitgang aan de [adres 3] . Blijkens Google maps bevindt de woning van de getuige [getuige] en haar echtgenoot zich recht tegenover bedoeld schuifhek.
Het hof leidt uit de verklaring van [getuige] af dat het echtpaar vanaf het moment dat de echtgenote van [getuige] een lichtschijnsel in de winkel had waargenomen tot in ieder geval het moment dat de politie arriveerde, constant zicht heeft gehouden op de winkel en tevens op het schuifhek, over welk hek de binnenplaats verlaten kon worden. Nadat de politie ter plaatse kwam, bevroren zij de plaats delict en stonden er verbalisanten rondom het pand, evenals bij het eerder genoemde schuifhek.
Bij gebrek aan vermelding hiervan door [getuige] en de politie, houdt het hof het ervoor dat er geen andere personen de winkel zijn ingegaan of daar uit zijn gekomen en evenmin dat andere personen de binnenplaats zijn opgekomen of daarvan af zijn gekomen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen zijn er in de winkel noch op de binnenplaats andere personen dan verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen.
Voorts is voor het hof komen vast te staan dat de diensthond in de winkel een vers geurspoor oppikte dat leidde naar de nooduitgang. Deze nooduitgang was ontgrendeld. Het hof gaat er derhalve vanuit dat de inbrekers het pand via de nooddeur hebben verlaten. De betreffende nooddeur geeft toegang tot voornoemde binnenplaats. Op deze binnenplaats worden verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen, verscholen in de struiken achter een auto. Voorts trof de verbalisant op de plek waar verdachte en zijn medeverdachte zich verscholen hielden twee paar werkhandschoenen, een zaklamp, een breekijzer en een zak kleingeld aan. Blijkens de aangifte is uit de winkel muntgeld weggehaald, zodat het hof het ervoor houdt dat deze zak met kleingeld de buit van de winkeldiefstal betreft. Uit het feit dat deze goederen niet vochtig waren, terwijl de omgeving dit wel was door ochtenddauw, leidt het hof af dat deze goederen zich pas zeer recent op de binnenplaats bevonden. Hierbij merkt het hof nog op dat de blauwe lichtflitsen die zijn waargenomen door [getuige] en haar man, verklaard kunnen worden door de aangetroffen zaklamp. Het breekijzer komt overeen met het soort inbrekerswerktuig waarmee blijkens het relaas van de verbalisant het raam is geforceerd.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien, en gezien de omstandigheid dat verdachte voor zijn aanwezigheid op de binnenplaats, hetgeen in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde strafbare feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, is voor het hof genoegzaam komen vast te staan dat verdachte en zijn medeverdachte degenen zijn geweest die de ten laste gelegde inbraak hebben gepleegd.
Het verweer van de raadsman vindt derhalve zijn weerlegging in de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en het hof verwerpt het verweer in al haar onderdelen. Hetgeen de raadsman voor het overige in het kader van de bepleite vrijspraak heeft aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij op 12 mei 2015 te Overloon tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de [adres 2] gelegen bloemenboetiek heeft weggenomen (zakjes met) muntgeld toebehorende aan [bedrijf benadeelde] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, te weten door het forceren van een raam van die boetiek .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof komt tot een andere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd en door de verdediging is verzocht en overweegt daartoe het volgende.
Het hof sluit voor de bepaling van de straf aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, en bij straffen die door dit hof in gevallen vergelijkbaar met het onderhavige worden opgelegd. Voor een inbraak in een bedrijfspand is het uitgangspunt de oplegging van een taakstraf van 120 uren. Bij recidive wordt deze straf verhoogd tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken. Blijkens het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2015 is verdachte reeds voorafgaand aan het bewezen verklaarde onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, waarvan tweemaal binnen de afgelopen 5 jaren. Er is bij verdachte derhalve sprake van recidive in de zin van de LOVS. Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte deelneemt aan een traject van de gemeente voor het vinden van werk en huisvesting, zoals door hem gesteld, onvoldoende gewicht in de schaal legt om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Alles afwegende ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemd uitgangspunt en acht derhalve een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Het hof gaat er vanuit dat [benadeelde] de vordering, mede gelet op het daarbij gevoegde uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, heeft gedaan in haar hoedanigheid van medevennoot van de Vennootschap onder firma [bedrijf benadeelde] .
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.944,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat, nu de schade slechts onderbouwd wordt door een offerte, dit onvoldoende onderbouwing van de daadwerkelijk geleden schade vormt. Volgens de raadsman blijkt hieruit immers niet dat de schade aan het raam daadwerkelijk is gerepareerd en deze kosten derhalve zijn gemaakt. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het tevens de vraag is of de schade is vergoed door een verzekeringsmaatschappij, nu het gebruikelijk is dat een winkel hiertegen is verzekerd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Het verweer dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering treft geen doel. Voor de toewijzing van de vordering is enkel van belang dat de benadeelde partij schade heeft geleden als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen en dient de hoogte van het schadebedrag nader te worden onderbouwd. Door het inbrengen van een offerte wordt de hoogte van het schadebedrag nader en afdoende onderbouwd. Of de benadeelde partij de schade ook heeft laten herstellen, doet verder niet ter zake. Dat de geleden schade niet is vergoed door een verzekering, blijkt reeds uit het door de benadeelde ingebrachte schadeformulier, waar onder 5a (pagina 2) staat vermeld dat geen vergoeding van de schade heeft plaatsgevonden.
Het hof verwerpt derhalve de verweren.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09-797019-14
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij vordering van
5 augustus 2015, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te ‘s-Gravenhage van 19 december 2014 onder parketnummer 09-797019-14 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is het hof van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze straf dient te worden gelast.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte deelneemt aan een traject van de gemeente voor het vinden van werk en huisvesting onvoldoende gewicht in de schaal legt om te beslissen dat deze straf wordt omgezet naar een taakstraf.
Vordering tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09-817642-15
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft bij vordering van
16 juli 2015, de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter te
‘s-Gravenhage van 17 maart 2015 onder parketnummer 09-8176422-15 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Met de eerste rechter, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat, gelet op de bijzondere omstandigheid dat de tenuitvoerlegging wordt gelast van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden in de zaak met parketnummer 09-797019-14, de tenuitvoerlegging van nog eens een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen niet proportioneel is. Wel zal het hof anders dan beslist door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal, beslissen dat de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (een) jaar wordt verlengd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14f, 14g, 24c, 36f, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.944,00 (duizend negenhonderdvierenveertig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.944,00 (duizend negenhonderdvierenveertig euro) als vergoeding voor materiële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Gelastde
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij
vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van 19 december 2014, onder
parketnummer
09-797019-14, te weten van:

gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.

Verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de politierechter te 's-Gravenhage van
17 maart 2015 onder
parketnummer 09-817642-15, met een termijn van
1 (één) jaar.
Aldus gewezen door:
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. R.R. Everaars-Katerberg en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 19 januari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van politie eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2015103998, gesloten op 8 juli 2015, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 79, hierna te noemen politiedossier.
2.Pagina’s 51 en 52 van het politiedossier.
3.Pagina 54 van het politiedossier.
4.Pagina’s 56 en 57 van het politiedossier.
5.Zie hiervoor de openbare bron www.google.nl/maps